Skip to main content

Full text of "Verzameling van uitlandsche en zeldzaame vogelen ?benevens eenige vreemde dieren en plantgewassen ? in 't engelsch naauwkeurig beschreeven en naar 't leven met kleuren afgebeeld /door G. Edwards en M. Catesby. ; vervolgens, ten opzigt van de plaaten merkelyk verbeterd, in 't hoogduitsch uitgegeven door J.M. Seligmann ; thans in 't nederduitsch vertaald en met aanhaalingen van andere autheuren verrykt, door M. Houttuyn."

See other formats


VERZAMELING 


UITLANDSCHE en ZELDZAAME 


VOGELEN, 
BENEVENS EENIGE VREEMDE 


DIEREN zen PLANTGEWASSEN: 


IN ’T ENGELSCH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR 
‘Tr LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD, 


| DOOR 
G. EDWARDS en M. CATESBY: 


VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELYK 
VERBETERD, IN °T HOOGDUITSCH UITGEGEVEN 


DOOR 
J. M. SEEN G MAN N: 


THANS IN ’T NEDERDUITSCH VERTAALD EN MET 
AANHAALINGEN VAN ANDERE AUTHEUREN 
VERRYKT , DOOR 


M. HOUTTUYN, Mepic. Doctor. 


VEER DEDEHEDAEIEAEEREEAEEE EH HEH AO HHEAEEA EEEDEE Be HED 


EE SR SSrTeE Ba A ND: 
BEHELZENDE 
Her EERSTE eN TWEEDE DEEL. 


OR AMSTERDAM 
Bx JAN CHRISTIAAN SE PP, Boekverkooper. 
MDCCLXKXII. 


A A _N 
DEN WEL EDELEN GROOT ACHTBAAREN 
ESE SESR E 


D E N EEK E N Mn. 


FRANCOIS … WITT, 


REGEEREND BURGERMEESTER 
iN RAAD 
DER STAD AMSTERDAM, 


WORD HET EERSTE en TWEEDE DEEL, 
VAN Dee NEDERDUITSCHE UITGAVE 
a UITLANDSCHE VOGELEN 
VAN EDWARDS eN CATESBY, 
EERBIEDIGST OPGEDRAGEN 

DOOR | 


ZYNER WEL EDEL. GROOT ACHTBAARHEIDS 


Onderdanig-bereidwilligflen Dienaar 
JAN CHRISTIAAN SEPP, 


VOO RR EDE. 


ojee waar het is, dat de beoefening der Natuurlyke Hiftorie haar vermaak en nut- 
tigheid heeft, zo weinig kan men af keuren, dat dezelve in haare Deelen meer 
en meer uitgebreid en dus nader tot volmaaking gebragt worde. Weinigen, inder- 
daad, hebben zulks over * Geheel ondernomen, en, als men zodanige Werken, 
daar dit in gefchied is, nagaat, zal niemand twyfelen; of aan dezelven niet veel ont- 
breekt. ALDROVANDUS, hoe uitmuntend een befchryver van alle de Ryken der Na- 
tuur, heeft nog veel ter vervulling open gelaten. SrBa, hoe voortreffelyk een Ver- 
zamelaar van Uitlandíche Zeldzaamheden, betreffende de Dieren, Planten en Delf- 
ftoffen, mift veel Dingen, die naderhand ontdekt zyn. LinNzus verbetert, ver= 
vormt, vervult, dagelyks zyn Samenftel der Natuur, en zal het waarfchynlyk nooit 
voltooijen. Ee 
Hierom verdienen de zodanigen niet minder Lof, die zulks ten opzigt van een by- 
zonder gedeelte der Natuurlyke Hiftorie onderneemen. Verfcheidene hebben in 
befchryven en uitbeelden van Dieren, Planten en Delfftoffen, elk op zig zelve, uit- 
gemunt. Anderen hebben zig alleenlyk bemoeid met een gedeelte van ieder Ryk 
der. Natuur, en, terwyl van de meeft bekende Dingen al by herhaaling is gehandeld, 
zo hebben zy zig maar toegelegd, om het gene aan de voorige Werken ontbreeken 
mogt te vervullen, door de befchryving en afbeelding van geheel nieuwe en nog on- 
bekende Onderwerpen. 
Men kan het als een byzonderen trap ter voltooijing van de Natuurlyke Hiftorie 
aanmerken, dat dezelve door Gekleurde Afbeeldingen opgehelderd worde. Ook is 
daar op de algemeene Smaak f{edert eenigen tyd gevallen. Dewyl nu dit ftuk een 
byzondere kunde en naauwkeurigheid vereifcht, zo hebben de genen, die daar in 
{laagden , een ongemeenen Roem verworven. Men kan zulks zien aan het Werk 
van RorseL, door wien de meefte Kapellen, Rupfen en veele andere Infekten van 
Europa, benevens eenige Uitheemfchen, zeer natuurlyk met Kleuren voorgefteld 
zyn. Niet minder agting heeft het Werk van Wirkes over de Kapellen van En- 
geland, of dat van Juffrouw MERIAN over die van de Weftindiën: om niet van de 
keurige Plaaten van den Heer Sepp, over de Nederlandfche Infekten, te gewagen. 
Verdiende, nu, deeze Klafle van het Ryk der Dieren zo veel oplettendheid, niet 
minder was de VOGELKUNDE deeze moeite waardig. De Pogelen, inderdaad, maa- 
ken eene edele Afdeeling van de Dieren uit. Gelyk deeze Schepzels, in % alge- 
meen gefproken , door de fraaiheid van Pluimagie boven de Z7 Zervoetigen uitmun- 
ten, zo overtreffen zy, ver uit, de Slangen en andere Kruipende Dieren in bevallig- 
heid. Hun Gezang verheftze oneindig boven de ftomme Viffeben, en zelfs boven 


_de Kapellen, niettegenftaande zy dezelven, in {choonheid van Kleur, wyken mog- 


ten. Ook zyn de Vogels, federt eenigen tyd, een byzonder Voorwerp van Lief. 
hebbery geworden, doordien de Konft, om dezelven op te zetten, thans zulk eene 
volkomenheid bereikt heeft, dat ?er, om zo te fpreeken, niet het Leven, maar de 
beweeging alleen aan ontbreekt, 
Men heeft het uirgeeven van Werken, met Gekleurde Afbeeldingen van Voge- 

len, ook al eenige Jaaren herwaards zien onderneemen en ter uitvoering brengen. 
Dus zyn die van Duitfchland en anderen door Frrscu deftig afgebeeld, en die van 
Engeland door ArBiN met Kleuren uitgegeven, doch waar by in de eerften de fraai- 
heid van Tekening, in de anderen de naauwkeurigheid ver te zoeken is. Het uit- 
geeven van Uitlandíche en weinig bekende Vogelen , in de Natuurlyke Kleuren, was 
ook immer zo noodig en vermaakelyk. Dit gaf den Heer EpwaRps aanleiding om 
zulks te verbeteren, en zyn Werk, benevens dat van den Heer Caresny, draagen 
den Roem, van, wat de Uitvoering betreft , de volmaakften te zyn, welken men tot 
nog toe in dit gedeelte der Natuurlyke Hiftorie heeft. Hierom was het , dat de be- 

, 7 roem- 


u vr Or Or Re 8e Dm Dg 


roemde Heer Hofraad Doktor Trew, die door het uitgeeven van de keurlyke Plaa- 
ten der vreemde Gewaflen, door Enrer te Londen getekend en door Harp te Augs- 
burg in *t Koper gebragt (*)» de Geleerde Wereld niet minder dienft en pleizier ge- 
daan heeft, dan door zyne andere Werken; het Ontwerp maakte, om de Vogel- 
Verzamelingen van de gedagte Engelfche Autheuren onder één te finelten, en daar 
van een Werk te doen formeeren , waar vari de bekwaame Schilder SELIGMANN 
de Plaaten niet minder fraay dan in % Origineel vervaardigd, en de geleerde Heer 
Doktor Hur de Vertaaling in t Hoogduitfch bezorgd heeft; welk Werk thans hier 
in een Nederduitfch gewaad verfchynt. 

De Heer EDWARDS, die de grootfte figuur maakt in deeze Verzameling, heeft 
een byzondere naauwkeurigheid in het opftellen en uitvoeren van dit zyn Vogelen- 
Werk waargenomen. De onvergelykelyk groote Scheepvaart der Engelfchen naar 
alle gedeelten van den Aardkloot ‚ en de minder bepaaldheid van hunne Scheepshoof= 
den, heeft al verfcheide Jaaren her de Liefhebbers te Londen van Dieren uit de In- 
diën voorzien, die nergens anders te vinden waren. Veelen derzelven begunftigden 
deezen bekwaamen Tekenaar met het verlof, om Vogelen en andere Dieren uit hun- 
ne Verzamelingen, of ook in hunne Diergaarden en Vogelhokken , levendig uit te 
fchilderen. Daar onder heeft hy ook zodanigen der Europifche Vogelen gemengd, 
als van anderen, zyns oordeels, niet of niet behoorlyk afgebeeld waren. Hier toe 
werdt hy te meer aangezet, dewyl hy meende ontdekt te hebben, dat eenige Euro- 
pifche Vogelen, op zekere tyden des Jdars, ook in Bengale voorkomen, doch of 
dezelven het geheele Jaar door daar blyven, dan gelyk by ons vertrekken, wift hy 
niette zeggen. De Vogels, welken hy tot voorbeelden daar van opgeeft, zyn. 


De Berg- Merel. se _ Merula Saxatilis Aldrovandi. 
De Wielewaal.  _Ilerus Plinii. — 

De Zwart-gerugde Grasmofch. È Oenanthe feu Vitiflora. 

Het Winter- Koningje. Regulus non criftatus. 

De Huis- Zwaluw. Ä Hirundo domeftica, 

De Byën- vreeter, x _ Merops. 

De Draaihals. & __Jynx feu Torguilla, 


» Onder deeze worden (zegt hy) de Zwart gerugde Grasmofch , het Groene Win= 
terkoningje, de Huis- Zwaluw en de Draaihals, by Zomer in Engeland gevon- 
den; doch zy zyn allen ook in de Zuidelyke deelen. van. Europa aan te treffen, 
alwaar zy insgelyks, naar myn Gevoelen, Trekvogels kunnen zyn. _ Alle-deeze 
Vogels heb ik ook gevonden onder anderen, die ons van Bengalen toegefchikt- was 
ren, en wanneer iemand die in deeze zaaken kundig is, in Indië verneemen-kon 
of deeze Vogelen aldaar, ten tyde wanneer zy zig by ons:bevinden, afwezig zyn: 
doch zig aldaar onthielden, wanneer zy zig by ons niet laaten zien; dan zouden 
wy zeker weeten, naar welke plaats van den Aardbodem Zy van.ons vertrekken, 
» Ik ben volkomen van Gevoelen, dat alle die Vogels, welken wy maar-geduu= 
rende zekeren tyddes Jaars by ons zien; wanneer wy dezelven uit ons Gezigt 
verliezen, naar andere Landen overgaan. Met eenigen derzelven moer het ze- 
kerlyk dus gelegen zyn; dewyl zy, zo lang zy zig by ons-onthouderr, niet broe- 
den. Hier toe behooren de Houtfneppen, de kleine Sneppen; de Kramsvogels 
» de roode Lyfters en eenige anderen, welke, naar myn denkbeeld, in de Noords 
» lyke Landen vertrekken, om aldaar te gaan broeden. Op dergelyke manier ko- 
‚ men de Zomer- Trekvogels, uit Zuidelyker Landen, tot ons, en teelen in ons 
» Land voort. Dewyl wy, nu, zien, hoe eenige Vogels uit zulke Geweften:, die 
„» meer naar %t Noorden.leggen, zig by ons begeeven, en den Winter over blyven 5 
> waar- 


(*) Deeze Verzameling van Uitgezogte Planten _ Boekverko Cs i 
wordt thans ook alhier, in ’ Nederduitfch, by den Reen RSS 


Vv O Os Re Rif D E. HI 


„… waarom zouden dan Vogels van tederer natuur, die ons in de Zomer bezoeken en 
„ alhier broeden, niet ook in Zuidelyker Landen verfchuiling zoeken, alwaar zy 
„ niet alleen voor de hun onverdraaglyke Koude beveiligd Zyn, maar ook een Voed- 
„ zel vinden, dat hun behaagt? Ondertuflthen willen er nogthans veelen Winter- 
> flaapers van maaken, en beweeren, dat zy in onderaardíche Gaten, in holle Boo- 
„ men, en wat dies meer is, weg kruipen; gelyk ook, dat dezelven, als zy zig dus 
> verbergen, door Vettigheid niet in ftaat zyn weg te vliegen: welke Vertigheid 
_» ik doch veeleer voor eenen voorzigtiglyk verzamelden Voorraad houde ‚welke hun 
in ftaat ftelt, om eene Vlugt van ettelyke Dagen, zonder magteloosheid en zon- 
„ der eene al te groote uitteering; door te ftaan. Verder is ook dit, naar ik geloo- 
‚„ ve, een bewys tegen den Slaap van onze Zomer - Vogelen, die zig niet meer zien 
„ laaten; dat dergelyke in Slaap leggende Vogels nooit gevonden worden, en bo- 
» vendien zyn alle Vertellingen daar omtrent zo onzeker, dat verftandige Luiden zig 
» daar op nooit zullen verlaaten. Kroopen zy inderdaad, gelyk men ons opdringen 
» Wil, in onderaardfche Holen en Gaten, zo zou zulks een zekere, doch niet twy- 
» felagtige en onuitgemaakte Zaak zyn; en waarom zouden Zy dan van onze Land- 
» lieden en Houthakkers niet dagelyks, gelyk de Marmeldieren „ flaapend aangerrof= 
»» fen worden; daar men in tegendeel deeze voorgewende Winterflaapers in veel 
» grooter getal waakend aantreft? Verder ben ik ook van Gevoelen, dar het verireke 
» ken deezer Vogelen niet altoos zo zeker is, dat dezelven niet meermaalen van ee- 
» nen natten kouden Herfst overvallen kunnen worden » in welken gevalle wel eeni- 
„ ge Schoolen van Zwaluwen hunnen Weg kunnen verlooren hebben, en gedwon- 
»» gen zyn geworden in Gaten, met verlies van haar Leven, verfchuiling te zoe- 
2 ken CO ze 3 7 
Dit aangaande de Verhuizing der Vogelen, waar van meni 
byzondere befchryvingen voorkomen, gezegd hebbende, 
in zyne VOORREDE, na eenige algemeene uitweidingen 
dit zyn Vogelen- Werk betreft, over, en zegt. 
» nog iets tot verdediging van de volgende befchryving der Vogelen voor den dag 
» te brengen, waar aan ik meer dan twintig Jaaren met verzamelen bezig ben ge: 
> weeft. Verfcheide Liefhebbers, te Londen, naamelyk, bedienende, in het uit- 
» fchilderen der uitheemfche en zeldzaame Vogelen, welken zy bezaten, heb ik 
» nooit verzuimd, met hun verlof ook voor myne Verzameling telkens een Afbeel- 
» ding‚-te maaken. Na dat ik, nu, eenige honderden daar van verzameld had, 
» toonde ik dezelven van tyd tot tyd aan verfcheide Liefhebbers, die my met hun 
„ bezoek vereerden; eenigen van welken onder het doorbladeren my aanweezen, 
» dat veelen onder dezelven zig bevonden, die nog van geen Autheur befchreeven 
» of afgebeeld waren ; zeggende, dat ik myne moeite niet vergeef{ch befteeden zou, 
> wanneer ik dezelven uitgeeven wilde. Het duurde lang, eer ik daartoe kon 
„ befluiten; dewyl veelen van deeze Vogels my niet zodanig bekend waren, dat ik 
„ wift, uit welke Landen zy hunne afkomtft hadden, en dit is nogthans, in de Na- 
» tuurlyke Hiftorie, een zaak van veel belang. Daar tegen echter bragten zy in; 
… dewylik deeze Afbeeldingen naar de Natuur gemaakt had, waar van het aan be- 
» Wyzen niet ontbrak, en dergelyke Vogels miflehien wel nooit weder mogten voor- 
» komen; zo was het beter dezelven , zonder hun Vaderland eigentlyk te weeten, 
„dan geheel niet, aan licht te brengen. Ik heb wel het geluk niet gehad, gelyk ee- 
f » Die 
dervindingen van CorrinsoN en anderen breedvoerig 
len, dat de Zwaluwen niet vertrekken of verhuizen, aangetoond, in de Natuurlyke Hiftorie., volgens het 
maar in Holen of Gaten onder den Grond; ja, dat _Samenftel van Linnmvs ‚ L Deel IV. Sruk, bladz, 
nog verder gaat, onder Water, in Poelen of Moec- 14, enz. Zie ook de Waarneemingen van Friscu, 
raflen zig verbergen en den Winter doorbrengen zou- 


ten dien opzigte , aldaar in ’t V. Sruk, bladz, 6o4 
den, is, niettegenftaande de onbefchroomdheid; waar en onze bedenkingen, bladz. 6o5.] 
mede zulks door Krein verdedigd wordt, uit de On- 


gvuldige blyken in de 
gaat de Heer Epwarps, 
» tot het zaakelyke , welk 
» Thans zal het wel tyd zyn, om 


v 


(#) [De groote onwaarfchynlykheid-van het Gevoe: 


Ko 


Vr ON Oek Le le, 


> nige nieuwe Schryvers over de Natuurlyke Hiftorie, in deeze Landen buiten Eu- 
ropa geweeft te zyn, in welken men eenigen der Vogelen, die ik hier befchree- 
ven heb, aantreft; maar ik heb my, naar myn befte vermogen, toegelegd, om 
myne Befchryvingen zo volkomen te maaken, als het de aart der zaaken wilde ge- 
doogen. Inzonderheid is alle zorgvuldigheid van my aangewend, om nooit iets 
° vaftteftellen, waar van ik niet verzekerd ben geweelt. Het grootfte deel deezer 
Befchryvingen handelt van Vogelen, die nog nimmer befchreeven zyn; eenige 
weinigen waren wel befchreeven, doch niet afgebeeld , en etrelyken kwamen zeer 
flegt, zo wel befchreeven als afgebeeld, voor. Daarentegen is van my niets in 
Afbeelding gebragt of befchreeven, dat wy te vooren reeds, ook maar taame- 
Iyk goed hebben gehad: zo dat alle deeze myne Afbeeldingen en Befchryvingen 
voor nieuw gehouden kunnen worden. Geene Befchryving heb ik van andere Au- 
theuren ontleend, zonder zulks te melden; waar van het tegendeel door een nieu= 
wen Uitgeever van een groote menigte Gefchilderde Vogelen is gefchied (*): ja 
ik heb veeleer de oude Befchryvingen t’eenemaal uit de gedagten gelaten, wan- 
neer ik ‘er eene te maaken had, oordeelende de Natuur hierin de befte Leidsvrouw 
» te zyn. Ondertuflchen ontken ik ook niet, dat ik zo wel met verfcheidene Per- 
foonen als Werken geraadpleegd heb, om alle begrip, tot deeze Befchryvingen 
noodig, te bekomen, en dezelven, zo veel mooglyk was, klaar en verftaanbaar 
te maaken. 
» Toen ik de hand floeg aan het uitgeeven van dit Werk, zouden my in % eerft 
de groote Onkoften, welken het Etzen, Drukken en wat dies meer is, veroir- 
zaaken mogt, byna afgefchrikt hebben; dewyl deeze Onkoften zeker en de Wintt 
in tegendeel nog twyfelagtig ware: tot dat my eindelyk myn Waarde Vriend, de 
Heer CarrsBY, deedt befluiten, om myne Plaaten zelf te Etzen, gelyk hy de 
zynen ook gedaan hadt, in zyn Werk. Hy raadde my zulks niet alleen aan, maar 
beval my ook hem te bezoeken, om hem te zien Etzen en gaf my alle noodige 
onderrichting dien aangaande, voor welke beleefdheid ik zyn Èd. hier myne open- 
baare dankbetuiging doe. Na dat ik nu dus eenigen tyd ge-arbeid had, befloot 
ik de nieuwfte en zeldzaamfte Vogelen van myne Verzameling aan ’ licht te gee. 
ven, dewyl my dit doch niet meer dan myn tyd koften kon. 
» In het Etzen van zulke Plaaten, waar van vervolgens de Afdrukken gekleurd 
zullen worden, moet men, gelyk ik ontdekt heb, anders te werk gaan, dan wan- 
neer men de Plaaten enkel met zwart op wit Drukken wil: weshalve ik dien aan- 
gaande eenige Aanmerkingen zal mededeelen , welke miflchien den zodanigen 
nuttig zouden kunnen zyn, die in vervolg van tyd iets dergelyks mogten wil- 
len uitgeeven. Zo iemand een Schilderwerk in Koper brengen wil, dan moet 
hy de Lichten veel helderer doch de Schaduwen donkerer houden, dan zy in de 
Tekening zyn; niettegenftaande het Afdrukzel daar door, ten aanzien van Licht» 
‚ en Schaduwe, een onbevallige gedaante krygt. De Lichten, naamelyk, worden 
door het opleggen der Verwen donkerer, en de duiftere Schaduwen worden ‚ wan- 
neer menze met helderer Kleuren, dan de zwarte is, beftrykt, lichter dan natuur- 
lyk. In Plaaten, derhalve, die afgezet zullen worden, moet men die plaatfen, 
» welke in de Tekening wat donker zyn, in taamelyke breedte geheel wit laaten. 
» Anders, by voorbeeld, wanneer een gedeelte der Tekening in donkere gedeel- 
» te blaauw of rood is, of eenige andere fyne Kleur heeft, en men maakt de Scha- 
_»» duw aldaar even zo donker, dan dringt het Zwart door de heldere Kleur, welke, 
‚ men tot het afzetten van de Plaat moet neemen, heen, en geeft dezelve een 
» doodích, drekkig aanzien. Legt men er de Kleuren te dik op, dan wordt de Fi- 
guur, 


C) [De Heer Epwarps zal hier ArpiN op Oog _ tendeels uit het vermaarde Vogelen- Werk van Wir- 
hebben; wiens verklaringen hy elders meldt groo- roucmsv te zyn genomen. ] 


TE) 


va OTO RR BDE v 


s> guur, op de heldere plaatfen, te donker, plat en ftyf. Worden, in tegendeel, 
de Lichten zo breed en zuiver gelaten, als maar mooglyk is, zo zullen de opge- 
legde Kleuren, in zulke lichte plaatfen, veel friflcher zien, dan wanneer zy met 
» zwarte Streepen doortoogen zyn, en, wanneer men de Plaat met eenig Verftand 
» afzet, zo zal de groote ongelykheid tuflchen Licht en Schaduw gaauw verdwy- 
nen, en het Blad zagt en fraay uitvallen; zo dat middelmaatige Kenners hetzelve 
voor eene met Waterverw gefchilderde Tekening zullen houden. Aan Plaaten, 
die niet met voordagt tot afzetten vervaardigd zyn, zal men bezwaarlyk deeze 
 fchoonheid kunnen geeven, en, wanneer dezelven een taamelyke bevalligheid zullen 
„ bekomen, dan moeten?er de Kleuten, in’ afzetten, zeer dik worden op gefineerd. 

„ De Afbeeldingen deezer Vogelen heb ik allen, naauwkeurig, volgens de Na- 
» tuur vervaardigd, en aan dezelven, wegens de menigvuldigheid, zo veel verfchil. 
», lende plaatzingen gegeven, als ik kon uitvinden. Dit heb ik zo veel te noodiger 
» geagt, dewyl my bekend was, hoe zeer men in een nieuwen Vogelbefchryver te 
> berifpen heeft gevonden, dat hy geen veranderingen in de poftuuren der Vogelen 
» gemaakt, maar dezelven altemaal, op eenerley wyze, in profil hadt voorgefteld ; 
_» welke gelykvormigheid niet dan onbevallig kan zyn. Ook heb ik zyne Boomen, 
» Zyne Stammen, en zyn Aardryk, van eene zeer flegte Uitvinding gevonden. Om 
» het, nu, hier in beter te maaken, bediende ik my van den raad en het behulp ee- 
» niger Schilderen, die ik als byzonder goede Vrienden roem, en daar door ben ik 
» in taat gefteld, om het Werk niet alleen, zo veel doenlyk was, een met de zaak 
» overeenkomftig, natuurlyk en bevallig aanzien te geeven, maar ook de Vogels 
» met eenen wat luchtigen Grond en eenig Bywerk op te fieren. Om alles nog beter 
» uit te voeren, heb ik op eenige Plaaten, daar de Vogels zeer klein zyn, tot op- 
» vulling der ledige plaats eenige Uitheemfche Infekten bygevoegd. Schoon dezel- 
» ven wel tot het tegenwoordige Werk niet eigentlyk behooren, heb ik niet te 
> minder oplettendheid gebruikt, om dezelven naauwkeurig af te tekenen en te 
» kleuren. 

» Een groot deel deezer Vogelen leefde nog, toen ik ze uitfchilderde: anderen 
» waren droog en in Kaflen behoorlyk opgezet ; eenigen waren in Liqueur gecon- 
» ferveerd, het welk de befte manier is; hoewel daarin de Vogelen niet zo goed 
» kunnen afgetekend worden, dewyl de figuur van * Glas de fchynbaare Geftalte al- 
» toos verandert. Ik heb dan de zodanigen , om ze af te tekenen, altyd uit de 
» Spiritus genomen. Zo lang ik leef ben ik niet van voorncemen, om eenigen my- 
» ner Plaaten onafgezet weg te geeven; dewyl zy alsdan van onbekwaame Meníchen 
» gekleurd mogten worden, het welke, wanneer men dit voor mynen arbeid hield, 
» aan myn Werk nadeelig zou kunnen zyn. Eene zeer zorgvuldig naar de Origi- 
„> neele Schildery gemaakte Kopy, zal ik in de Bibliotheek van het Collegium Medi- 
» cum te Londen leveren, welke tot een Proef zal kunnen dienen, om de Afzetting 
» naar te fchatten en te beoordeelen, wanneer men, in ’ vervolg of na myn dood, 
“_» aande echtheid van eenig Exemplaar mogt komen te twyfelen. — 

‚In de Befchryving der Vogelen is het myn toeleg, inzonderheid by de benoe- 
» ming der Kleuren, altyd geweeft, my zodanig uit te mogen drukken, dat een 
» Liefhebber, die alles wel in acht neemt, de Plaaren, volgens de Befchryvingen 
» Alleen, zo taamelyk zou kunnen afzetten. Hier in ben ik op het zorgvuldigfte te 
» werk gegaan, weshalve ik dan ook de genoemde Kleuren, altoos, zo veel moog- 
» lyk was, met bekende dingen vergeleeken heb; doch, wanneer dit niet gelukken 
» wilde, dan heb ik my van fimengeftelde Woorden, gelyk geelagtig bruin, rood- 
» Agtig bruin, donker bruin en dergelyken, bediend: by andere Kleuren, daarente- 
» gen, heb ik de benaamingen van bleek, donker, middelmaatig, naar deeze of ee. 
» nige andere Kleur trekkende, gevoegd; welk alles van groot belang is in de Na- 
» tuurlyke Hiftorie: want de enkele woorden Rood, Blaauw, Geel, enz, hebben 
z En »» on- 


b) 


v 


ed 


5 


v 


b] 
5 


v 


v 


v 


0: Een 


3 ë : > xj 2 
» Onder zig een menigte van verfchillende Kleuren (*). ZA 

De Heer Epwarps befluit zyne Voorrede, met aanmerking, dat zyn oogmerk 
voornaamelyk is geweeft, om verftaanbaar, niet om fierlyk, te fchryven. Zyne 
Befchryvingen der Vogelen zyn, om de waarheid te zeggen, ongemeen uitvoerig 
en zyn Ed. zal waarfchynlyk zig niet verbeeld hebben; dat hy, door zyn Hoofd te 
breeken, om den uiterften trap van naauwkeurigheid in de Befchryving der Kleuren 
van de kleinfte Vedertjes waar te neemen, den Leezer niet alleen kragtig vermoeijen; 
maar ook aanleiding geeven zou, tot onovereenkomftigheden van de Befchryving 
met de Afbeeldingen, daar men dikwils ommige aangeweezen Kleuren, wegens het 
verfchillende poftuur, of om andere redenen, niet zo duidelyk in gewaar wordt. 

De Heer CarrsBY is minder omftandig in de Befchryving der Vogelen geweeft;, 
lettende meet op de Kleuren en zaaken die zeer zigtbaar zyn, of ook fommige dingen 
voor de befchouwing van de Afbeelding overlaatende. Hy heeft, door zyn Verblyf 
in Noord-Amerika, gelegenheid gehad, om de Vogels, die hy afbeeldt, niet alleen 
levendig, of kort na hunne dood te zien, en dus de Kleuren zeer natuurlyk te kun- 
nen treffen, maar ook om ’er Plant of Boomgewaflen, veelal betrekking hebben- 
de op den Vogel, in de zelfde Plaat by te voegen; welk Bywerk tot fieraad ftrekt 
van zyne Plaaten. Dus heeft hy ook omftandig kunnen fpreeken van de Voort- 
teeling, het Aas, de Verhuizing en Eigenfchappen der Vogelen, welken hy in Af- 
beelding vertoont. «Maar; laaten wy hem zelf, in de VOORREDE van zyn Werk, 
hooren fpreeken. 

„ Offthoon ik, van jongs af, eene neiging tot het onderzoek van de Planten en 
andere Werken der Natuur, in my befpeurde, werdt doch dezelve door myn te 
> ver van Londen , het middelpunt aller Weetenfchappen, afgelegene Verblyfplaats, 
» grootelyks terug gehouden: doordien het my niet alleen aan gelegenheid maar ook 
» aan zulke Voorgangers ontbrak, welke my tot een meerderen iever in het befchou- 
» wen der dingen, die my van Natuure aangenaam waren, hadden kunnen opwek- 
> ken. Ondertuflchen was myne Weetgierigheid zo groot, dat ik my niet alleen 
» met befchouwinge der Natuurlyke Zaaken van ons Land vergenoegde, maar zy 
> ontftak in my het vuurigfte verlangen, om de in Engeland vreemde Dieren en 
» Planten in hun eigen Vaderland te zien en te leeren kennen. Virginie was my tot 
> myn voorneemen bekwaamft, dewyl zig eenigen myner Bloedverwanten aldaar 
s ophielden; weshalve ik my dan ook derwaarts begaf, en ’er den 23 April van ’% 
> jaar 1712 aanlandde. Diestyds had ik zo weinig denkbeeld tot het uitvoeren van 

> zulk een Werk, als het tegenwoordige is, dat ik veel eer de zeven Jaaren tyds 
> welken ik my daar heb opgehouden, flegts myne neiging involgde, door de es 
» nigvuldige Natuurlyke Zaaken van die Landftreek in aanmerking te neemen en my 
s daar over te verwonderen; doende verder anders niet, dan dat ik eenige gedroog- 
» de Plantgewaflen, benevens ettelyken der fchoonften levendig in Potten met Aar- 
» de, aan eenigen van myne Vrienden, die my daartoe verzogt hadden, en die ik 
 wift daarvan Liefhebbers te zyn, overzondt. Onder deeze bevondt zig ook de 
Heer Dare van Braintree in Eflex, een bekwaame Apotheker en Kruidkenner. 

» Deezen zond ik, behalven ettelyke Planten, ook eenige weinige Aanmerkingen 
» welken ik over het Land zelf had gemaakt. Deeze Aanmerkingen” werden door 
„> hem aan den federt overleeden Heer WirreMm SHERARD , Doktor in de Regten 
» Een een der bek waarmfte Kruidkundigen van onzen Leeftyd, medegedeeld. 'T oan 
»» ik vervolgens, in *t Jaar 1719, in Engeland was terug gekomen, verwaardigde 
ô » dee- 

& e vermaarde Heer Scaarrrer, te Regens- alleen 8 Natuur! i 

te SE redenen vulenges het Ond Vernkneidg Beorn ee BE eben k 
- je, dat tot een en met byvoeging van de Verwen, uit welken zy 


Monfter Boek zou kunnen ftrekken, voor de benaa- beftaan. R 
mingen der Kleuren , waar van hy “er in het Rood egen, 2409, lame] 


55 


WO 
vO 4 O9 Ou 


e) 
hej 


55 


59 


VOE OR KH VIT 


deeze Heer my niet alleen met zyne Vriendíchap, maar hy bragt my ook, door 
zynen byftand, offchoon my myne zwakheid zeer wel bekend ware, tot eene nieu- 
we en myne neiging zo aangenaame Onderneeming. Dewyl, echter, tot uitvoe- 
ring van dezelve aanmerkelyke Koften vereifcht werden, zo kan ik niet nalaaten 
die groote Patroonen en waardige Begunftigers, welke my door hunnen byftand 
onderfteund en aangemoedigd hebben „ alhier met de grootfte dankbaarheid te 
roemen en hunne Naamen met veel agting te melden: te weeten, 

Mylord … … ‚ Hertog van Chandois. 

Mylord Tomas, Graaf van Oxfort. 

Mylord Tomas, Graaf van Macclesfield. 

Mylord Jor. PERCIVAL. 

Sir Georg MARKHAM, Baronet, Lid van de Kon. Societeit, 

Sir HEeNR. Gooprick, Baronet. 

Sir HANS SLOANE, Baronet, Prefident van de Kon. Soc. en van het Coll. Med, 

De Heer FRANC. NICHOLSON, Gouverneur van Zuid - Karolina. 

De Heer R. Meap, Doktor der Geneeskunde en Lid van de Kon. Societeit. 

De Ridder Kar. Dugois, Lid der Kon. Soc. 

De Ridder Jorn Knicur, Lid der Kon. Soc. 

De Heer Wir. SHERARD, Doktor in de Regten en Lid der Kon. Societeit. 
» Ik vertrok, derhalve, in % jaar 1722, wederom uit Engeland naar Karolina, 
welk Land my zo veel te meer een onderzoek en Befchryving waardig fcheen te 
zyn, hoe minder de Dingen, welken hetzelve voortbrengt, (zodanigen als enkel 
den Koophandel betreffen, gelyk Ryfít, Pek en Teer, uitgezonderd.) tot nog 
toe bekend waren: niettegenftaande dit Land reeds meer dan een Eeuw van de 
Engelfchen bewoond is, en in vrugtbaarheid niet toegeeft aan eenig ander Land, 


‚ zynde ook van de Natuur, op veelerley wyzen, by uitftek gezegend. Ik kwam 


dan den 23 Mey des Jaars 1722, na eene wel aangenaame maar wat lange Reize, 
in Karolina aan. Het ontbrak ons op dezelve niet aan zulk tydverdryf, als men 
by het doorvaaren van den Oceaan niet zelden gewoon is te vinden. Wy vingen 
‘er, naamelyk, Zee- Honden, Bruinviflchen, Dolphynen, Bonieten, Albicoren 
en andere Viflchen, en, wanneer wy zo gelukkig waren, van de drie laatften 
magtig te worden, dan hielden wy daar van een fmaakelyken Maaltyd; doch de 
Matroozen , die een geruimen tyd niets dan Gezouten Vleefch genooten hadden, 
namen het Vleefch der Zee- Honden en Bruinviffchen voor lief. Een ander ver- 
maak bragten ons dikwils de Dolphynen aan, wanneer zy Jagt maakten op Vlie- 


gende Viffchen. Na dat zy die in de hoogte gedreeven hebben, doen zy verder 


niets meer, dan dat zy, als zeer gezwind zwemmen kunnende, dezelven ten vin- 
nigfte vervolgen, tot dat de Vliegende Vifch eindelyk moede wordt, en wegens 
de verdrooging van zyne Wieken in ’ Water vallen moet; dus dikwils zig zelf in 
de Kaaken van zyn Vyand werpende. Dikwils is hy ook in de Lugt weinig vei- 
liger dan in het Water: want naauwlyks dus de Dolphynen ontvlooden zynde, 
wordt hy de Roofvogelen ten prooy. Doch, * gene ons het meeft verwonder- 
de, was eene over ons Schip zweevende en rondom zwervende Kat-Uil: niette- 
genftaande wy ons op de Noorder Breedte van by de 26 Graaden, ongevaar in % 
midden tuffchen het Vafte Land van Afrika en Amerika, bevonden; hetwelke, 
zo ik meen, byna een Weg van zeshonderd Mylen uitmaaken moet. Deeze Vo- 
gels hebben anders korte Wieken, en kunnen, zo veel men waargenomen heeft, 
niet ver vliegen; gelyk dan ook de Jongens, als zy die gevangen hebben , met 
dezelven fpeelen, en telkens, na dat zyze hebben laaten vliegen, wederom grypen 
en vangen. Na dat nu deeze Kat-Uil eenige maalen getragt had uit te ruften, ver- 
looren wy haar uit ons Gezigt. Op dergelyke manier liet zig ons op dienzelfden 
Dag, zynde de 22 Maart, een Havik met een witten Kop, Borft en Lyf, zien, 

ER 5 „en 


Ke) 
Dd 


Rr: -D E, 


eenige Zwaluwen: zoekende noch deeze, 
noch gene, zig op ons Schip neder te zetten. Ook fchynt geen Vogel zo lang te 
kunnen vliegen, als de Havikken en de Zwaluwen; doch dat een Kat-Uil het zo 
lang op zyne vlugt zou kunnen uithouden, kome my gantfch wonderlyk voor (*). 
… Te Charles- Town, de Hoofdítad van Karolina, aankomende, maakte ik myne 
opwagting by den Heer Generaal NICHOLSON , toenmaaligen Gouverneur van dee- 
ze Provincie, door wien ik nier alleen zeer gunftig ontvangen werd , maar die my 
ook altoos, zo lang ik my aldaar ophield, op gelyke manier bejegende. Ook zou 
ik my aan de grootfte ondankbaarheid {chuldig maaken , wanneer ik naliet de Gaft- 
vryheid en veele andere Beleefdheden, door welken myn Oogmerk van de voor- 
naamften des Lands, in % algemeen , grootelyks bevorderd werdt, hier opentlyk 
te roemen. nee 

„… Dewyl ik met het begin van den Zomer aanlandde, vond ik, tegen myn ver- 
moeden , in dit Land niet alleen alle de Dieren en Gewaflen van Virginie, 
maar zy vertoonden ’er zig aan my .in veel grooter menigvuldigheid. Het be- 
woonde deel van Karolina ftrekt zig, van de Zee af, tor zeftig Mylen Weft- 
waards uit, en langs de Kuft heen is het byna geheel plat en effen Land. In dit 
gedeelte bragt ik myn eerfte Jaar met onderzoeken, verzamelen en befchryven 
der Dieren en Planten door. Vervolgens begaf ik my in de hooger leggende en 
onbewoonde Landftreeken, en hield my op in ’t Fort Moore, een kleine Veftin 
aan den Oever van den Savannah-Stroom, welke van daar nog driehonderd Mylen 
ver, tot aan de Zee, te loopen heeft. en weinig minder af is van Zynen Oir- 
{prong, in 't Gebergte. 

„… Met veel genoegen wierd ik gewaar , hoe zeer de Werken der Natuur, in dee- 
ze hooger gelegene Landen, van de anderen verfchillende waren, en vondt ’er 
een menigte van Zaaken, die men in de laage Landen niet te zien krygt. Dit be- 
woog my, om verfcheide maalen. met de Indiaanen, de Rivier hooger op, naar 
de Gebergten toe te reizen; daar ik dan niet alleen in het Ryk der Planten geduu- 
rig wat nieuws te zien kreeg, maar ook de fchoonfte Landgezigten, welken wy 
ons in ftaat zyn te verbeelden, voor my hadt: waarby my tevens de Jagt van Buf= 
fels, Beeren, Luipaarden en ander Wild, niet weinig vergenoegen gaf. Op 
deeze Reizen bediende ik my van eenen Indiaan, om myn Koffertje te draagen, 
waarin ik zo wel Papier en andere dingen, die tot Tekenen en Schilderen vereifche 
worden, als gedroogde Planten, Zaaden, en wat dies meer is, bewaarde. Aan 
de Gaftvryheid en den byf{tand deezer goedhartige Indiaanen heb ik zeer veel te 
danken: doordien ik van’ gene zy fchooten niet alleen myn Onderhoud had; maar 
dat zy ook, zo dra ’er een Regen ontftondt, aanftonds van Boomfchorfen eene 
Hut maakten, op dat zo wel ik, als het gene ik met my voerde, voor de nattig- 
heid befchut mogt zyn. 

„ Nu wil ik ook aantekenen, van welke orde ik my, in het befchryven van de 
Natuurlyke Hiftorie deezes Lands, bediend hebbe. War dan de Planten aangaat 
waarmede ik een aanvang wil maaken, heb ik myn doelwit voornaamelyk op de 
Woudboomen gericht, en aangeweezen, van welke nuttigheid zy zo wel in de 
Werktuigkunde, als anders, zyn, en wat gebruik men ‘er van maake tot Tim- 
merwerk Schrynwerk, tot den Akkerbouw , tot Voedzel of tot Geneesmiddelen. 
Ook heb ik op die Gewaflen in’ byzonder agt gegeven, welke ons Engelfch 
Klimaat verdraagen, en die ik daar door hadt leeren kennen, dat ik ze by den 
» Heer 


u Vv O O0 R 


en op den volgenden vertoonden zig 


(*) [Het gene van de Havikken en Zwaluwen, beeld van den Heer Epwarps, hier voor, is. Het 


door den Heer CarzsBy, hier gemeld wordt, ftrekt 
zekerlyk tot een groot bewys, dat de Vogelen wee- 
zentlyk op verre Togten gaan, en dus dat zy zeer 
wel naar de Indiën kunnen verhuizen ; gelyk het denk- 


zweeven van de Kat-Uil, over Dag, boven ’t Schip, 
komt my ook zeldzaam voor. Zou dezelve ook een 
Sperwer , of dergelyke Roofvogel, kunnen zyn ge- 
weeft? Men hadt hem, immers, niet van naby bezien.J 


E) 
5) 
e) 
be) 


v 


55. 


bE) 
53 


5 


ie 


5) 
bhi 
E) 


w 


93 


4e) 


rd 


22 
2 


VO Oek Rn IX 
Heer BACON, opvolger van wylen den Heer FarreriLp te Hoxton; had zien 
groeijen, als waar veelen derzelven ettelyke ftrenge Winters, zonder bedekking , 
hebben uitgeftaan, offchoon anderen, uit het zelfde Land, door gebrek van be- 
dekking geftorven zyn. 
Van de VoGELEN, waarvan veel meer foorten zyn dan van andere Dieren, ten 
minfte die men bekomên kan, en welke in pragt en fchoonheid van Kleuren de- 
zelven overtreffen ‚ doch anders ook met de Planten, daar zy op aazen en by wel- 
ken zy zig onthouden, eenige verwantfchap hebben: van deeze heb ik my toe- 
gelegd een omftandig Berigt te geeven: want de Inf@kten en andere Dieren, on- 
der elkander , zonder onderfcheid te befchryven, heb ik niet raadzaam geoordeeld, 
dewyl ik alsdan veele Vogels agter weg zou hebben moeten laaten, hebbende tot 
alles geen tyds genoeg. Echter zyn my weinigen onbekend gebleeven, uitge- 
zonderd eenige Watervogels en ettelyke;, die zig in de Zee onthouden. 
» Van Wiervoetige Dieren zyn ’er weinigen, die van de Dieren onzes ouden Wes 
relddeels verfchillende waren, my voorgekomen. Ik heb de meeften derzelven 
afgetekend, uitgezonderd de genen, die van de zelfde, in Europa zig bevinden= 
de Soorten, weinig verfchillende zyn: gelyk ook zodanigen, welken andere Au- 
theuren reeds hebben befchreeven. 


…»» Van de Slangen zullen my , zo ik hope, weinigen ontbréeken : want als ik my- 


ne Aftekeningen daar van aan verfcheide Luiden, wien zy zeer wel bekend zyn; 
vertoonde, zo bekenden my veelen, dat zy de zodanigen nog niet altemaal ge- 
zien hadden; terwyl niemand voorgaf, dat hem nog andere Soorten bekend waren. 
> Van de Viflcben omftreeks Karolina heb ik niet meer dan vyf of zes befchree= 
ven, dewyl ik zulks wilde uitftellen, tot dat ik op de Bahama- Eilanden gekomen, 
ware: want, alzo daar flegts weinige Viervoetige Dieren en Vogelen zyn, had ik 
te meer tyd om de Viflchen te befchryven, en {choon men my dikwils hadt ge- 
zegd, dat dezelven zeer merkwaardig zyn, zag ik nogthans met groote verwon- 
dering, hoe heerlyk de Natuur hun met de voortreffelykfte Kleuren en Vlakken 
heeft opgefierd. : 

„Wat de In/ekten aangaat, komen van dezelven in deeze Landen ontelbaare Soor- 
ten voor; doch ik kon, wegens de reeds gemelde oirzaaken, maar weinigen van 


‚ dezelven aftekenen. 


„ Na dat ilk my omtrent drie Jaaren in Karolina, (dat de Spanjaards en wel inzon- 
derheid die Provincie, welke eerft kortlings met den naam van Georgia is vereerd 
geworden, Zlorida noemen ,) en in de omleggende Landen opgehouden had, be- 
gaf ik my naar het Riland Providence, dat een der Bahamaas is. Zyne Excellen: 
tie, naamelyk, de Heer Karer. PriNNey, Ridder en Gouverneur deezer Eilan- 
den, hadt my derwaarts ingefcheept, door wien ik ook zeer gunftig ontvangen en 
onderhouden ben. Van daar heb ik verfcheide andere Eilanden, in ’ byzon- 
der llathera, Andros en _Abbaco, bezogt. Offchoon nu wel op deeze Rotzige 
Eilanden veel (choone Planten groeijen, welken ik alhier heb befchreeven, was 
doch myn Hoofd- oogmerk op de Viflchen gericht, van welken weinigen , of mis- 
{chien in % geheel geene, door anderen befchreeven zyn. En, gelykerwys ik, 
zo wel in Karolina, als op deeze Eilanden, gedroogde Planten en allerley Zaa- 
den, van tyd tot tyd, verzameld had, leid ik my inzonderheid hier toe, om vee- 
lerley Zee-Schepzelen, gelyk Hoorens en Schulpen, Koraalen, Zee- Planten, 
Sponfen, Aftroieten en dergelyken, by een te brengen. Dezelven heb ik vereerd 
aan myne Vrienden, die Liefhebbers daar van waren, doch inzonderheid, gelyk 
myne verplichting vorderde, aan den grooten Natuurkundigen en bevorderaar der 
Weetenfchappen, den Heer Hans SLOANE, als aan wiens goedgunftigheid ik den 
voortgang van myne Onderneeming voornaamelyk te danken heb. 
» Dewyl ik geen volkomen Schilder ben, zo hope ik, dat men de misflagen, 
A » door 


* GO 0 RP DH 


s door my in % Perfpeltief en andere Konftgreepen begaan; te gereeder zal vergees 
„ ven. Ik ben ook van Gevoelen, dat de hoewel wat plat, doch zorgvuldig ge- 
„ maakte Afbeeldingen van Planten en andere Dingen, hooger te agten zyn, dan 
„ die met meer Konft, naar Schilders trant, zyn uitgevoerd, in zo verre zy tot op- 
„ heldering dienen zullen van de Natuurlyke Hiftorie. Tot de Afbeeldingen der 
„… Planten heb ik altoos de zodanigen genomen, welken frifch en zo eerft verzameld 
… waren: de Dieren, doch inzonderheid de Vogels, heb ik, tot op eenige weinigen 
naa, naar °t Leven afgebeeld. Ik heb my daar in byzonder toegelegd; om ieder Soort 
haar behoorlyk en Natuurlyk poftuur te geeven: ook heb ik de Vogelen op en by 
die Gewaflen geplaat{t, waar zy op aazen of daar Zy anderszins eenige betrekking 
toe hebben. De Viflchen die, wanneer zy buiten bun Element zyn, hunne Kleu- 
ren niet behouden, heb ik niet op een zelfden tyd afgefchilderd, maar altoos , wan- 
„neer de eerften hunne Kleuren kwyt raakten, wederom anderen getragt te beko- 
men. Dit voordeel echter kon ik my in allen niet van bedienen: want eenigen 
kon ik niet dikwils genoeg krygen, en van anderen zyn my ‚niet meer dan een 
of twee ter hand gekomen. De Kruipende Dieren blyven eenige Maanden , zon- 
der Onderhoud, in *t Leven, én dus kon ik die gemakkelyk naar de Natuur uit= 
„ fchilderen. 
… Wanneer ik, in * jaar 1726, uit Amerika weder thuis kwam, had ik het ge- 
noegen, dat myn arbeid goedgekeurd werde; ja verfcheidene der boven gemeldd 
Heeren, die zeer kundig zyn in de Natuurlyke Hiftorie; vereerden my met hun- 
nen Raad, en oordeelden de Afbeeldingen waardig om uitgegeven te worden; 
maar deeze Onderneeming dagten zy, mogt, wegens de Onkoften die men aan 
de Plaaten moefte doen, wel niet dan bezwaarlyk uit te voeren zyn. Dit denk- 
beeld van die Heeren, % welk ik volftrektelyk voor gegrond moeft aanzien, hieldt 
my te rug in myn voorneemen, en maakte, dat ik het in % eerft genomene be- 
fluit, om naar Ámfterdam of Parys te gaan, en myne Plaaten aldaar te laaten Gra- 
veeren, weder vaaren liet. BEindelyk bragt ik het, door den gunftigen Raad en 
onderrigting van den onvergelykelyken Schilder, den Hleer Josep Goury, zo 
verre, dat ik myne Plaaten zelf ondernam te Eitzen. Offchoon ik, nu, hier in 
niet volgens de Konft der Plaatfnyderen te werk gegaan ben, noch den aanleg 
der Streepen op hunne manier gemaakt, maar veeleer de ftreeken der Vederen ge- 
volgd heb, ’% welk moeijelyker is; geloof ik doch myn Oogmerk beter uitgevoerd 
„ te hebben. 
Het Afzetten is, tot meerder duidelykheid, in de Natuurlyke Hiftorie zo noo- 
dig, dat ik durf vaftftellen, dat men door de met haare Natuurlyke Kleuren ge- 
fchilderde Afbeeldingen der Planten en Dieren een veel klaarder denkbeeld ver- 
kryge van de Zaak, dan ons de omftandigfte Befchryving, zonder dezelve, zou 
‚ kunnen geeven. Om die zelfde reden ben ik in myne Befchryvingen niet uitvoe- 
„ rig geweeft, alzo ik het voor onnoodig aanzag, den Leezer met aanwyzing van 
ieder Veder op te houden; doch denk niettemin, dat myne Befchryving genoeg- 
zaam zal zyn „ om alles zonder verwarring daar door te kunnen onderfcheiden. 
„ De Planten heb ik de Engelfche en Indiaanfche Naamen laaten behouden, onder 
welken men dezelven in dat Land kent : waar de Latynfche benaamingen zyn 
bygevoegd, welken my, door den hier voor aangehaalden geleerden en voortref= 
felyken Kruidkenner, den Heer Doktor SHERARD, zyn opgegeven. 
» Aangezien zeer weinige Vogels in dit Land hunne eigene Naamen hebben, uit 
» genomen eenige derzelven, wier Indiaanfche naamen bekend zyn; zo heb ik de= 
„ zelven naar de Europifche Vogelen, van dergelyke Soort, benoemd, en door by- 
» voeging van de een of andere hoedanigheid derzelver onderfcheid aangeweezen, 
» En, alzo onder het Pluimgedierte, uitgezonderd eenige weinigen, het Mannetje 
5» gemeenlyk met fchooner Kleuren dan het W'yfje praalt, zo heb ik doorgaans, op 
» twee 


LÔ © RP RR MH DR xt 


» twee of drie naa, het Mannetje alleen voorgefteld, en van de Wyfjes een korte 
» Befchryving daar agter aan gevoegd ; aantoonende, in hoe verre zy, wat de Kleu- 
» ren aangaat, van de Mannetjes verfchillende zyn. Hier door, dat men zulks niet 
> in agt genomen heeft, is in andere Werken van deezen aart een groote ongeregeld- 
> heid ontftaan, 5 

„ Wat de Kleuren, en in ’ byzonder de Groene aangaat, daar ik my tot het af- 

» zetten der Afbeeldingen van bediend heb, zyn door my voornaamelyk zodanigen 
> uitgekoozen, welke de Natuur beft uitdrukken, duurzaam zyn, en haaren Glans 
3 behouden; verwerpende daarentegen de genen , die flegts door den Glans in’ Oog 
» vallen, ziende ?er voor % overige onnatuurlyk uit en lichtelyk verfchietende. On- 
 dertuflehen moer ik ook aanmerken, dat ’er byna geen Groen te vinden is, het- 
» welk zig niet aan eenige Plantgewaflen, het geheele Jaar door, op verfcheide Ty- 
> den vertoonen zou : ja eenerley Plant verandert ook wel allengs ‚ met den Ou- 
» derdom, haare Kleur. In’ Voorjaar, naamelyk, zyn de Boflchen; en in % al- 
3» gemeen alle Boom-en Plantgewaflen, geeler en helderer: met den toeneemenden 
5» Zomer wordt derzelver Kleur donkerer groen, en, hoe meer de tyd van het af- 
> vallen der Bladen genaakt, hoe donkerer en bruiner het Groen wordt. Hier uit, 
> nu, is ligtelyk af te neemen, dat, wanneer men eene friflche Plant met eene uit- 
»» gefchilderde vergelykt, en eenig onderfcheid in de Kleur waarneemt , zulks aan 
» de eerft bygebragte oirzaak toe te fchryven zy.” 
__ Dus hebben wy de byzondere inrichtingen van de Heeren Epwarps en CATES- 
BY, ten opzicht van hunne Vogelen- Werken , gezien. Dewyl zy echter in de 
Hoofdzaak overeenkomen, welke is, om goede Af beeldingen van nog onbekende 
Vogelen te leveren ; zo kan de verfchillende behandeling in het afbeelden en befchry- 
ven meer dienen tot eene aangenaame Verandering van Tooneel, terwyl men hier 
telkens de Bedryven van twee zulke groote Konftenaars in ’ {tuk der Vogelkunde; 
elkander ziet vervangen; dan dat zulks verdriet of walging aan de Liefhebbers ver- 
oirzaaken zoude. De moeite, die het leezen van eene uitvoerige Befchryving van 
Epwarps gebaard heeft, wordt door de kortheid, het Hiftorieele en aangenaame 
Bywerk van Bloemen, Planten en Bloemen, in de Befchryving van CaTesBY, daar 
onmiddelyk op volgende, aanftonds vergoed, en vermaakelyk beloond. Zeer zelden 
ook gebeurt het, dat zy op eenen zelfden Vogel gevallen zyn, en alsdan dient de 
dubbele Afbeelding en Befchryving tot grooter duidelykheid. 

De beroemde Heer Doktor Trew heeft wel, gelyk bevoorens gezegd is, de aan- 
leiding gegeven en het Ontwerp gemaakt, om de Werken van die vermaarde En- 
gelfche Vogelbefchryvers dus famen te voegen, en op eene mindere koftbaare wyze 
aan de Liefhebbers te bezorgen; maar de Schilder SELIGMANN, niet minder ver- 
maard door zyne bekwaamheid in het vervaardigen van Natuurlyk gekleurde Afbeel- 
dingen, is de Uitgeever van dit Werk, hebbende daar toe van zyne Keizerlyke Ma- 
jefteit in den Jaare 1750 een Privilegie bekomen , voor tien Jaaren , hetwelk den 
14 Oktober des jaars 1760 vernieuwd werdt. Van deezen Uitgeever van de Hoog- 
duitfche Perzameling van Vogelen vind ik geen Voorgericur, doch de Heer Dok- - 
tor Hv'ru, die de Befchryvingen uit het Engelfch in % Hoogduit{ch vertaald heeft, 
meldt ons in het zyne ; „dat de gedagte Uitgeever geene zorgvuldigheid gefpaard 
s heeft, om zyne Verzameling zodanig te leveren, dat de daar in voorkomende 
ss Vogels, zo wel ten aanzien van het Graveeren als van het Afzetten, de Originee- 
> len volmaakt geleeken. Indien, derhalven, (zegt zyn Ed.) hier of daar eenige on- 
_$ overeenkomftigheid ; tuffchen de Befchryving en Afbeeldingen; mogt voorkomen, 

$ zo zoude zulks aan het Origineel te wyten zyn: doch de goedkeuring, welke dit 
5 Werk van SELIGMANN alom by de Liefhebbers vondt, fcheen hem een Waar- 
» borg te zyn, dat de Uitvoering naar behooren was gefchied.” 
De aanmerking door fommigen VelEEE. zyn Voorberigt op dit Werk gemaakt, als 
X % 2 


of 


sat TO WO RM VL DE 


of er geen Vogels van zo fchoone Kleuren in de Natuur te vinden waren, verdient 
geene wederlegging: dewyl wy door Ondervinding weeten en verfcheidene in onze 
Kabinetten hebben, wier Schoonheid en Luifter zelfs voor het Penfeel onnavolgbaar 
is. Waarom zal men dan aan de opregtheid van gedagte Engelfche Vogel- Schilders; 
ten opzigte van de genen die wy niet gezien hebben, in deezen twyfelen? 

Het Oogmerk van den Uitgeever was, zo zyn Ed, rneldde, om ’er alfes in vervat 
te doen zyn, dat de Heer Caressv, in zjn Werk, aangaande de Vogelen voorgefteld, 
en de Heer EpwArps, in zyne diestyds uitgekomene vier Deelen , voorgedragen hadt. 
Dit fchreef Doktor Huru, by de Uitgaave van ’t Eerfte Deel van vyftig Plaaten, 
in °t voorfte des Jaars 1751. By het Derde Deel gaf zyn Ed., den 4 Oktober des 
Jaars 1755, een nader VoorBerIGT, waarin hy aldus fpreekt. …„ De Heer Ep- 
> WARDS heeft zyn Werk zodanig ingericht, dat altoos twee Deelen, welke de Af 
» beeldingen van honderd Vogelen inhouden , eenen bekwaamen Band uitmaaken , en 
s het uit twee Banden (Wolumina) beftaande Werk van den Heer Caressy bevat in 
» den Eerften de Befchryving van honderd Vogelen en eenige Plantgewaflen, wel- 
> ke te famen op zo veel Plaaren voorgefteld zyn: in den tweeden Band bevinden 
» zig weder honderd andere Plaaten , benevens derzelver Befchryvingen, die behalve 
» veele Viflchen ook verfcheide Slangen en Infekten;, benevens eenige andere Die- 
» ren en Gewaflen, voorftellen. Deeze {chikking heeft onze Uitgeever willen vol+ 
» gen, en het Derde Deel, waar mede de Tweede Band van zyne Verzameling 
» begint, een nieuwe Tytelplaat voorgezet ; zo dat dus de Tweede Band den Eerften 
> in fierlykheid niets toegeeft 2°° 

Deeze zelfde fchikking is in de tegenwoordige Nederduitfche Uitgaave van Sr- 
LIGMANNS /ogelen- Jerk, te Amfterdam, door den Boekverkooper Jan Curis- 
TIAAN SEPP, (reeds bekend door het uitgeeven van verfcheide andere geagte Wer- 
ken over de Natuurlyke Hiftorie en in ’t byzonder over de Verfteendé Zaaken, Plan- 
ten, Vogelen, Infekten en andere Dieren.) nagevolgd; maar de Befchryving van 
Karolina en de Babamaas Eilanden, in’ Hoogduitích voor het Derde Deel gevoegd, 
heeft men, om geen ftremming te maaken in het uitgeeven der Plaaten, beflooten 
tot het Endte fpaaren. Dit fchynt immers ook gevoeglyker, en het zal de Natuür- 
kundigen in’ vervolg niet onaangenaam zyn, te kunnen zien, de hoedanigheden 
van het Land, waar in de befchreeven Planten, Vogelen , en andere Dieren waarge- 
nomen Zyn; te minder, dewyl dezelve door een Kaart van die Landen opgehelderd 
is. Ook was zulks billyk, dewyl in die Befchryving ver&heide Dingen voorko- 
men , welke niet regtftreeks tor deeze Vogelen - Verzameling behooren. Want 
fchoon uit het Begin van Huus Voorberigt, zo even vertaald, fcheen te blyken , dat 
men het geheele Werk van CarersBY, hier dus tu{lchen de Plaaten van EDwARDs, 
beurt om beurt, invoegen zoude wordt door hem doch vervolgens gemeld, dat het 
Tweede Deel van CarressY te Neurenburg op zig zelf en wel door een ander uitge- 
geven werde. Zo zien wy, ingevolge van dien, ook thans, dat niet meer dan de 
honderd Eerfte Plaaten van CATESBY, om dat deeze maar alleen de Vogelen betref. 
fen, gebruikt zyn; en dat dus het Vyfde Deel uit het Vervolg der Plaaten van Ep- 
WARDS alleen beftaat: zynde in de Vier eerfte Deelen, die ruim tweehonderd Plaa- 
ten behelzen, de honderd van CaresBx, op de gedagte wyze, tuflthen de honderd 
eerften van EpwARDS ingevoegd. 

De Nederduitfche Vertaaling is met alle mooglyke zorgvuldigheid naar het Hoog- 
duitfch gemaakt, en by eenige twyfelingen ook wel tegen het Engelfche Origineel 
nagezien. Dewyl men de zelfde Plaaten gebruikt, die tot het Hoogduitfche Werk 
gefneeden zyn, zo ziet men boven ieder Vogel deszelfs Hoogduitfchbe, zo wel als 
daar onder de Latynche en Franfche benaamingen , waar men vervolgens, ieder in % 
byzonder, een REGISTER van geeven zal, hetwelke tevens tot een Bladwyzer zal 
kunnen trekken; doch by ieder Band, uit twee Deelen beftaande, zullen wy een . 

Korten 


Vv O O R R E D E. XUI 


Korten Inhoud of Lyft voegen, van de daar in voorgeftelde Vogelen; gelyk zy el- 

kander in orde volgen. Op dergelyke wyze, omtrent, is men in de Hoogduitfche 
_ Uitgaave ook te werk gegaan, maar in deeze Nederduit{che heeft men dienftig ge- 
oordeeld, by de Befchryving van ieder Plaat de Geflagt-en Soortnaamen van LIN- 
N/EUS te voegen, op dat de genen, wien het behaagde, deezen of genen Vogel 
Syftematijch nate gaan, dus zouden kunnen zien, waar de Afbeelding door dien be- 
roemden Ridder was aangehaald; als ook waar dezelve voorkwam in andere Autheu- 
ren. Het zelfde is insgelyks gedaan met de benaamingen der Plantgewaflen; kun- 
nende men, voor het overige, met een weinig oplettendheid, daar door ook te regt 
raaken, wanneer men een Vogel of Plant, door LINNZus uit EDwARDS of CATESBY 
aangehaald, wil opzoeken in dit Werk. 

Zulks moer, inderdaad, wel de voörnaame nuttigheid geagt worden van deeze Ver- 
zameling van Gekleurde Vogelen. Deze groote Natuurbefchryver, naamelyk, heeft 
de grootfte menigte van Soorten van vreemde Vogelen , in zyn Latynfch Samenflel der 
Natuur, uit de Werken van die vermaarde Engelfêhe Heeren ontleend; waar van dan 
ook dikwils in de Maruurhyke Hiftorie, welke volgens dat Samenftel hier in * Neder- 
duitfch uitgegeven en met zo veel {maak gelezen wordt, gewag is gemaakt. Ner- 
gens kan dit Vogelen- Werk van SELIGMANN, derhalve, tot grooter opheldering 
ftrekken; nergens is het noodiger en van meer nuttigheid , dan in het beoefenen 
van dat Samenftel der Natuur, wat de Vogelen betreft, en wy twyfelen ook geens- 
zins aan de goedkeuring van hetzelve door de Liefhebbers; te minder, dewyl de 
gedagte Boekhandelaar, Sepp, zig vereerd vindt met d Inteekening van de volgen= 
de Heeren. ge 


À. 
No, zo, De Heer Johannes Arnoldus Ameshof, te Amfterdam. 
B. 


66. —- C. B. Cz. 
55. —— |. Bistrop, Meefter Beeldhouwer te Amfterdam. 


, el Jan Bofch, Boekverkooper te Haarlem. 2 Exempl. 
37. —” Abraham Bothal, Boekverkooper te Rotterdam. 
60. = Jofeph Brondgeeft. 

57. Jan Bronkhorft, Koopman te Amfterdam. 

56. Jan Bronkborft, Boekverkooper te Rotterdam. 


8 1. —— H. W. D. Bruin, Boekverkooper te Amfterdam. 
72. en M: P. van Buren, Commis ter Finantie van Holland. 
12. Everhard de Burlet junior, te Amfterdam. 


C. 


20. — — Abraham Cappelbof, Medicine Do@tor te Amfterdam. 
73. —— J- De Cerf, Boekverkooper te Amfterdam. 
16, — H. A. de Chalmot, Boekverkooper te Leeuwaarden. 
8. Ferdinand van Collen, Commiflaris der Pofteryen te Amfterdam. 


D. 


34. ——= C. Hefleld van Dinter, Lt. Colonel in Dienft van den Staat, en Plaats 
Majoor van Maaftricht. 


Re No, 63. 


XIV LYST DER INTEEKENAAREN. 


No. 63. De Heer P. de Does Wed"°, Boekverk. te Leyden. 
_— Pieter Draax, Chirurgyn te Hoorn. 
4. —— C.J. Dreybaupt, J. U. Studiofus. 


E. 
62. —— Bailjuw Zekbard. 
45. — Arend Jan van Libergen. 
a) 
54. enn C. FF. 
G. 
en M'. Afend de Gaey. 
Hendrik Gartman, Boekverkooper te Amfterdam. 


61. 


53 
31. Adriaan Gotenaar , te Suriname. 
7. Petrus Guillebert, Medicine Doftor te Amfterdam, 
H. 
19. lak Haakman, te Amfterdam. 


79. —— Edward’ Hoen, te Amfterdam. 


40. Atm An Hoevenaar , te Rotterdam. 
83. — Martinus Houttuyn, Medicine Doêtor te Amfterdam. 
30. —— Erven Franciscus Houttuyn, Boekverk. te Amfterdam, 
K. 
26. en Mr, Gillis Clement Keetlaar. 
L. 
48. en M'. Nicolaas Alexander Lelyveld, Schepen der Stad Goes, 


32. — Cornelis Lever, Koopman te Amtfterdam. 


M. 


29. Waak Maal, Koopman te Dantzig. 

35. —— M. Magerus, Boekverkooper te Amfterdam. 

52. Hendrik Maronier , Boekverkooper te Rotterdam. 

36. — E. de Marre, Regent van ’ Oude Zyds-Huiszitten- Huis te Am- 
fterdam. 

68. —- J. A. Melchior, Doêtor & Profeflor Philofophie te Duisburg. 

42. —- Willem van der Meulen, Regent van *t Oude Zyds- Huiszitten- Huis 
te Amfterdam, Direteur van * Zeeuwfch Genootfchap der Weten- 
{chappen te Vliflingen, en Lid van de Keurvorftelyke Saxiche Aca- 
demie der Natuuronderzoekeren. 

za, ——= E. A. van Muiden, te Amfterdam. 


go, Paulus Mierop, Medicine Do@tor te Amfterdam. 


Neo. 28, 


LYST per INTEEKENAAREN. … XV 


N. 
No. 23. De Heer P. van Moemer, Medicine Do&or en Raad der Stad Zirikzee. 


7ó. Johannes Nyboff, Boekverkooper te Arnhem. 

64. en M'. Willem NyfJen , Heere van Waarden, mitsgaders Rentmee- 
fter der Exploiten van den Ed. Hove van Vlaanderen te Middel- 
burg, en Rekenmeefter van de Ed, Geoëtroijerde Weft-Indifche 
Compagnie ter Kamer Zeeland, enz. enz. 

O0. 

38. —— Ad. J. Obreen. 

39. Joh. Obreen. 

27. —_- Matìhys Oofer, Koopman te Ámfterdam. 

21 Gofche van Oudshoorn, te Amfterdam. 

II. — en M:. Jacob Overfthie, Veertig Raad der Stad Delft. 

D: 


47. —— Leendert Paardekoper. A. Z. 


25. Jan Paauw junior, te Leyden. à 
78, — — Abraham van Paddenburg , Boekverkooper te Utrecht. 
17. —- en Mr, R. Paludanus, Raad en Oud-Hoofd-Officier der Stad Alkmaar, 
io. —- C.H. van Bekenfiein Raket, J. U. Studiofus, te Amfterdam. 
77 en Mr, Daniel Ras, Raad in de Vroedíchap der Stad Alkmaar. 
23. Anthony van Renffelaar, WZ, Koopman te Amfterdam. 
74. Jan Rhodius, te Zirikzee, 
22. Benjamin Roelofswaart. 
_S$, 
18. en M', Ifäak Scheltus, in ’s Hage. 
46 en M'. Willem Schorer, Gecommitteerde Raad, en Raad ter Admi- 


raliteit in Zeeland, refideerende te Middelburg. 
33. —— Abraham Coenraad Schuttrup, te Amfterdam. 


51. ——- Mart. Wilh. Schwencke, Profeflor in de Botanie en Stads Medicince 
Door in ’s Hage. 


84. —- A. W. Seedorf, te Amfterdam. 
85. — C. Sepp, teAmfterdam. — dr 
49. Martinus Slabber, Lid van de Keyferlyke en Keurvorftelyke Saxi- 


fche Academie der Natuuronderzoekeren en Lid van de Hollandfche 
Maatfchappy der Wetenfchappen te Haarlem en van het Zeeuw- 
fche Genootfchap der Wetenfchappen te Vliflingen. 
67. —— Theodorus de Smeth, Vryheer van Deurne en Lieflel, Ambachts- 
heer van Alphen en Rietveld, mitsgaders Oud- Schepen der Stad 
Amfterdam. 
5. —— Hercules Spiering. 
KAAR N°, 59. 


XxVL 


No. 


LYST per INTEEKENAAREN. 
59. De Heer Jan Spruit. 


41. —— Jan van Sterlings te Langeraar. 
44. —- Cafpar Stoll, Commies ter Admiraliteit te Amfterdam. 


Ie 
43 Jan van Zerveen, Boekverkooper te Utrecht. 
50.) 
Ì Pieter van Zbo/, Boekverkooper in ’s Hage, 4 Exempl. 
75) 
Vv. 
pk en Mr. Gillis Palkenier de jonge, te Amfterdam, 
65. —- Tobias van de Velden. 
3. —- Jacobus Verbamme, te Amfterdam, 
6. Lodewyk Wermande , Boekverkooper te Hoorn. 
Is. en Mr. David van Visvliet, Schepen en Raad der Stad Middelburg, 
82. Bernardus Vriends, te Haarlern. 
W. 
5 en Mr, Francois de Pitt, Regeerend Burgermeefter en Raad der 
Stad Amfterdam. 
58. — E.G. G. J/ 
EE. 


Gô 00 


Gn 
\ | 
al De Uitgeever Jan Chriftiaan Sepp, Boekverkooper te Amfterdam, 
9 5 Exempl. 

O, 


\Ö 00 co 


VERZAMELING 


Van UITHEEMSCHE ren ZELDZAAME 


De Arend met de witte Staart (x). 


lzo deeze Vogel met geene der tot nog toe befthreevene Soorten van Arenden 
VIN in alle opzigten overeenkwam, en zig in een Wereldsdeel onthield, waar 
van ons weinig bekend is, zo vergunde de Heer Epwarps er cen plaats aan in zyn 
Vogelen-Werk. Hy heeft de gewoone grootte der Arenden, zynde byna zo groot 
als een Kalkoenfe Haan. De Geftalte aangaande is hy plat van Kop, kort van Strot, 
met de Borft uitgezet, dikke Pooten, en zeer lange breede Vleugels naar reden van 
het Lighaam. De Bek heeft eene blaauwe Hoornkleur. Deszelfs bovenftuk is krom, 
en fteekt over het onderfte heen, byna een Duim lang nederwaards, hebbende we- 
derzyds een hoek of Tand. Het onderftuk van den Bek is korter en {luit in % bo= 
venfte, waar van byna een derde deel, in de langte, van den Kop af gerekend, be- 
dekt is met zeker geel Vlies, dat men het /Pafch noemt in de Vogelen, om dat het 
naar Wafch gelykt. Deeze geele Huid omvangt, aan beide zyden, de hoeken van 
den Bek, De Oogkring, welke den Appel omringt, is Hazelnooten-Kleur, en de 
Appel zelve zwart. Dit laatfte heeft plaats in alle Vogelen, zegt EbwaRps, en zou hy 
derhalve in de volgende befchryvingen daar van niet {preeken. Tuflchen den Bek en 
de Oogen is de bloote Huid graauwagtig Aardkleur, en dunnetjes bezet met kleine 
zwarte Haairtjes. De Kop en Hals zyn gedekt met fmalle bruine Vederen, die, ge- 
lyk aan den Hals der Haanen, in {Cherpe Punten eindigen, doch naar evenredigheid 
niet zo lang zynde. ’t Geheelé Lighaam is bekleed met donkerbruine Vederen, die 
van boven donkerer zyn, van onderen bleeker. De Borft heeft witte driehoekige 
Vlakken, wier Punten opwaards gekeerd ftaan. Zulk een Vlak is ’er in ’ midden van 
elke Veder. De Dekvederen der Vlerken hebben de Kleur van het Lighaam, doch 
de Slagpennen zyn zwart. Eenige weinigen der Slagpennen, en de eerfte ry der 
Dekvederen, die de naafte is aan de Rug, zyn fchuins gefchakeerd met donkere 
en lichte Streepen. De Staart, die de langte der Vlerken, wanneer dezelven gefloo- 
ten zyn, niet overtreft, is zo wel van boven als van onderen wit, uitgenomen de 
toppen van de Pennen, die zig zwart of donkerbruin vertoonen; gelyk ook de Dek 
vederen, onder aan de Staart, van eene bruinroode Kleur zyn. De Schenkels zyn 
bezet met donkerbruine dunne Vedertjes , daar, op eenige plaat{en , eene witte 
Wolle doorfchynt; de Pooten zyn, tot aan den Voet, met zagte, bruinroode Ve- 
der. 


(1) Aquila Caudâalbâ. Epw. 4v.l, T, r, Falco fulvus. Linn. Syy?. Nat, Ed, XII, Gen. 42. Sp. 6. Nat, Hift, 
IV. Stuk, Bl. 135, ( 
Deel. A 


2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


dertjes bezet. Aan ieder Voet heeft de Vogel vier zeer dikke en fterke Toonen, 
welke met geele Schubben overtoogen zyn. Drie derzelven ftaan voorwaards, en 
één, als gewoonlyk, agterwaards gekeerd. Zy zyn ieder gewapend met eene zeer 
{lerke „ zwarte, Nagel of Klaauw, die ongemeen fcherp gepunt is en zo krom, dat 
zy byna een halven Cirkel uitmaakt. 
Deeze Arend, uit de Hudfons-Baay in Noord-Amerika afkomftig, is van daar 
door een Bediende der Kompagnie medegebragt, die hem gaf aan Doktor R. M. 
MASSEY ‚ een zeer goeden Vrind van den Heer Epwarps. Deeze Doktor hielde 
hem verfcheide Jaaren te Stepney, by Londen, in ’ leeven, alwaar hem de Heer 
Epwarps meermaalen gezien en vervolgens afgetekend heeft, geevende daar van 
deeze Afbeelding in ’ licht. 


SISEESS EN NNS ESESIESISESISISISISISKSISISIË 


De Witkoppige Arend (2). 


Deeze Vogel weegt negen Pond. De Oogkring is wit , en daar boven vertoont 
zig een uitfteekzel, dat met een geele Huid bedekt is. De Bek heeft, te gelyk met 
het Vlies, daar zyn bovenfte deel, van agteren , mede omkleed is, eene geele [Sleur. 
Van gelyke Kleur zyn ook de Pooten en Voeten, welke zwarte Klaauwen hebben. 
De Kop en een gedeelte van den Hals, benevens de Staart, zyn wit; doch het ove- 
rige des Lighaams is, zo wel als de Wieken, bruin. 

Schoon maareen Arend zynde van middelmaatige grootte, is deeze doch zeer 
fterk en moedig, taftende zelfs Varkens en Lammeren, als ook Hinden, aan. 

Deeze Vogels maaken hunne Neften, altoos, digt aan de Zee of aan groote Ri- 
‘wieren, en wel, gemeenlyk, op eenen ouden verftorvenen Dennen- of Cypreflen- 
Boom, waar op zy Jaarlyks, tot dat dezelve omvalt, weder bouwen. Hoewel, nu, 
deeze Arend een fchrik is voor alle Vogelen, zo laat hy dezelven doch hunne Jon- 
gen, naby zyn Neft, onverhinderd uitbroeden , doch inzonderheid de Sperwers, 
welke de Viflchen vangen ; gelyk ook nog anderen, by voorbeeld de Reigers, die 
altermaal hunne Neften op hooge Boomen maaken , en zig op eenige plaatfen, gely- 
kerwys de Kraaijen, troepswyze by elkander onthouden. Deeze Vogel wordt , zo 
wel in Virginie, als in Karolina, de Kaale Adelaar genoemd, niettegenftaande zyn 
Kop , zo wel als de overige deelen des Lighaams, met Vederen gedekt is. Zo wel 
de Mannetjes als de Wyfjes hebben witte Koppen, en verfchillen voor * overige ook 
zeer weinig van elkander. 

Deeze Vogel is uit de Verzameling van den Heer CaTEsBY, door wien, behal- 
ve het opgegeven Gewigt, van de Grootte niets gemeld wordt; doch hy heeft den 
Kop daar van, in Natuurlyke grootte, met een blooten Omtrek voorgefteld; gelyk 
die zig ook op onze Plaat vertoont. 


SSSSSSSSSSSSSISS ESES SISIS SSSSSIS ESS SSS EE 


Beeliv Ar An pe RTE 
De Koning der WW owwouwen (3). 


Deeze Vogel is, volgens de befchryving , welke ons de-Heer EpwARDs daar van 
geeft , omtrent van grootte als eene Kalkoenfe Hen. Ik agt hem wat kleinder dan 


de 


(2) Aquila Capite albo. Catrss. Carol. 1. T. 1, Fal- rum, Brass. Aw. I. p. 470, T.36. Vultur. Arn. 4v. II 
eo.Leucacephalas. Linn. Syff. Nat. XII, Gen. 42. Sp. 3. _T. 4. Vultur Papa. Linn. Syft. Nat, XII. Gen.ar. Sp. 3. 
Nat. Hift. IV. St. Bl. 137. Nat, Hift, IV. St, Bl, zo6. Pl, XXIX. Fig, r. 

(3) Vultur elegans. Epw. dv. I. T, 2. Rex Vultu- 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 3 


de grootfte Soort der Gieren is, en hy. heeft ook , naar evenredigheid, geene zo 
groote Vlerken. Zyn Bek is raamelyk dik en fterk, loopende in ‘t eerft wat regt, 
doch vervolgens weder krom, en hangende over de onderfte Lip heen. Aan zyne 
Punt is hy rood, en in % midden zwart. Het Grondftuk van de Snebbe is, van bo- 
ven zo wel als van onderen, bedekt met een Oranjekleurig breed Vlies, dat weder- 
zyds {pits loopt naar het bovenfte van den Kop, en in het welke de langwerpige 
Neusgaten ftaan. Tuflehen de Neusgaten hangt een flappe Vliezige getakte Lap, 
welke, wanneer de Vogel zyn Kop beweegt, vry van de eene zyde der Snebbe op 
de andere valt. De Oogkring is glanzig Paarikleur ‚ en rondom het Oog loopt een 
middelmaatig breede Scharlakenverwige Huid. De Kopen Hals zyn met een kaale 
Huid bedekt. Het bovenfte deel van den Kop is, naar de Snebbe toe, graauwag- 
tig Vleefchkleur, van agteren Scharlaken-rood, en aldaar vertoont zig een bosje van 
zwarte Haairen , waar by, wederzyds, een rimpelige Huid haar begin neemt, die 
den Kop van den Hals afzondert, en eene bruinagtige Kleur heeft, zynde van agteren 
wat blaauw en rood. De zydelingfe deelen van den Kop zyn zwart, en, agter de 
hoeken van den Bek , hebben zy bruinagtig Purperkleurige Vlakken. Aan de zyden 
is de Hals rood, doch van vooren wordt dezelve allengs geel. Aan * agterfte van 
den Hals loopt, in de langte „ een bruinagtig geele Zoom nederwaards, en aan des- 
zelfs end gaat in ’ ronde een Kraag , die uit lofle, flappe, Afchgraauwe Vedertjes 
beftaat, onder welken de Vogel zyn geheelen Hals , wanneer hy dien intrekt, als 
“ook de zyden van den Kop , verbergen kan. De Borft, het Lyf, de Schenkels en 
de Dekvederen , onder aan de Staart, zyn wit of wat Vleefchkleurig: de Rug en 
het bovenfte deel der Vlerken is licht roodagtig bruin , en trekt naar Kaneelkleur: 
(in * Engelfch noemt men het Buffcolour , dat is Buffelkleur.) Het Gat en de bo- 
venfte Dekvederen van de Staart, zyn wit: de Slagpennen van de Wieken zwart, 
en eenigen der middelfte Slagpennen hebben , aan haare Pluimen, een witten Rand. 
Die ry der Dekvederen , welke naaft is aan de Slagpennen, is zwart met lichtbruine 
Randen. De Staart is geheel zwart, fchoon ALBIN dezelve maar aan %t end zwart 
voorftelt. De Pooten en Voeten hebben eene bleekbruine Kleur, De voorfte Vin- 
gers zyn, door middel van een Vlies, wat te {amen gevoegd. De Klaauwen zyn 

zwart en niet zo groot noch zo krom als die der Arenden. 
___ Deezen Vogel heb ik by den Heer HANs SLOANE, by: wien hy eenige Jaaren 
eleefd heeft, afgetekend. Ik heb drie of vier zodanige Vogelen gezien, doch aan 
dezelven zulk een Vliezigen Krop niet kunnen waarneemen, als ALBIN daar aan 
geeft. Die Luiden, welke deezen Vogel te Londen lieten kyken, zeiden my , 
dat dezelve uit Ooftindie overgebragt ware; doch ik geloof veeleer, dat dezelve uit 
Weftindie komt. Ik heb ‘er een oude Hollandfche Plaatdruk van gezien, die zeer 
onvolkomen was , en het opfchrift voerde van Rex Parwouarum ex India Occiden- 
zali. De Heer Perry, die veel in uitheemfche Vogels en Dieren handelt , heeft 
my verzekerd, dat deeze Vogels alleen maar uit Amerika aangebragt. worden, ALs« 
BN is van gevoelen, dat dezelve gelykt naar den Brafiliaanfchen Gier , Urubu ge- 
naamd (Wirrovensy, bladz. 68): doch hy is van deezen V ogel zeer verfchillen- 
de, als welke even die zelfde Mannetjes Buizert is, welken de Heer CATESBY, in 
zyne Hiftorie van Karolina, heeft befchreeven. Ware de Heer ArBiNs afbeelding 
van deezen Vogel flegts eenigermaate goed geweeft, zo zou ik geen tweede daar 
van uitgegeven hebben. 
NAVARETTE maakt, in zyne Reisbefchryving, welke in de Spaanfche Taal uit- 
gegeven is, van den Koning der Zopilotes gewag : zeggende, dat hy te Acapulco 
den Koning der Zopilotes gezien had, welke zulk een Vogel was, als die wy Gie- 
ren noemen , zynde een der {choonfte Vogelen, die men met Oogen kon aanfchou- 
wen. Hy hadt hem dikwils hooren roemen, en gedagt, dat men er te veel ge- 
A 2 rugts 


4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


rugts van maakte; doch, toen hy het Schepzel zelf te zien kreeg, oordeelde hy , 
dat men denzelven niet naar waarde had bef{chreeven. Op eene andere plaats van 
die zelfde Reisbefchryving, zegt NAVARETTE : „ maar de aardigfte en fchoonfte 
» Vogel, dien ik gezien heb, is de Koning der Copilotes, welken ik in de Haven 
te Acapulco verfcheide maalen in ’ gezigt kreeg , doch my nimmer verzadigen 
kon met hem te befchouwen ; dewyl ik my over zyne fchoonheid, heerlykheid 
„ en goede houding , altoos meer en meer verwonderde.” Deeze Spaanfche Autheur 
heeft in * begin van den naam de Zen C, als gelykluidende Letteren, en eenerley 
Vogel betekenende, zonder onderfcheid gebruikt. 

De Heer HaNs SLOANr heeft my deeze Aanmerking gunftig medegedeeld, en 
dezelve betreft, zo ik my verzekerd houde, geen anderen dan den Koning der Wou- 
wouwen , die alhier befchreeven is en afgebeeld. Uit de aangehaalde plaat{en kun- 
nen wy deszelfs Vaderland, dat ons te vooren onbekend geweeft was, met taame- 
lyke zekerheid opgeeven. ° 


59 


bb] 


SSS EN KEN KEN > DS NEEN 


ENEN EN ENDREN 


PROD A rAn TEE V: 


De Vifch- Arend (q). 


Deeze Vogel weegt drie en een vierde Pond. Van % ééne end zyner Vleugelen, 
tot aan het andere, wanneer dezelve uitgebreid zyn, heeft hy eene breedte van vyf 
Voeten en vyf Duimen. De Bek is zwart en het Vlies, aan deszelfs agterfte gedeel. 
te, [dat men %t Wafch noemt,] blaauw. De Oogkring is geel , en het bovenfte 
deel van den Kop bruin, met daar onder gemengde witte Vederen. Van ieder Oog 
loopt agterwaards een bruine Streep. Het geheele bovenfte deel van de Rug, de 
Wieken en Staart, zyn donkerbruin; de Hals, Borft en Buik, zyn wit. De Pooten 
en Voeten zyn taamelyk ruuw en fchubbig, van eene bleekblaauwe Kleur; de 
Klaauwen zwart, en byna van gelyke grootte. De Veders aan de Schenkelen zyn 
kort en fluiten digt in malkander; waar van men het tegendeel waarneemt in ander 
flag van Havikken, en het chynt, als of de Natuur zodanig eene fchikking daar in 
gemaakt had, op dat de Vogel zo veel te gemakkelyker door het Water zou kunnen 
komen. 


Zyne manier van Vifch te vangen is als volgt. Na dat hy een poos over * Wa- 
ter gezweefd heeft of geftaan , {tort hy ’er met een ongemeene fnelheid in, blyft 
eenige Minuuten onder, en komt zelden daar weder uit zonder Vifch. De Kaale 
Adelaar (*), die gemeenlyk op hem loert, wordt dit zo dra niet gewaar, of hy valt 
Yer met groote grimmigheid op aan: ondertuflchen ftygt de Havik met groot Ge- 
ig geduurig boven, en dwingt hem dus 


fchrey in de hoogte, de Arend houdt ’er zi 
de Prooy te laaten vallen , vangende die gemeenlyk , eer dezelve nog wederom 
in 


(4) Accipiter Pifcatorius. Carzsn. Car, I. T. 2. Aqui- 
la Halisetus. Briss. Av. I, p. 440. T. 34. Balbuzardus. 
Wir. Orn. p. 37. T. 6, Falco Halieetus. Linn. Syft. 
Nas. XIL Gen. 42, Sp. 26. Nat. Hift. IV. St. Bl, 169. 
Pl, XXX. Fig. 4. 

(*) De Adelaar, van welken de Heer Carrsny hier 
ipreekt, is op de Tweede Plaat van deeze Verzameling 
reeds voorgefteld, [en zodanig afgebeeld, als met dit 
Verhaal natuurlyk ftrookt.;] Voorts heb ik ook nog wil- 
len waarfchouwen, dat ik in het toekomende niet meer 


in de befchryving der Vogelen zal melden , of dezel- 
ven uit de Verzameling van Epwarps of Catesay ont- 
leend zyn; aangezien de naam van den Autheur altoos 
op de Plaat te vinden is, Wanneer vervolgens , in de 
befchryving , in de eerfte Perfoon, [dat is met Jk en 
Wy,] wordt gefproken, dan moet daar door altoos 
de Heer Epwarps of de Heer CATESBY, [wiens naam 
gegraveerd is op de Plaat, daar men van fpreekt ] 
verftaan worden, 


EN ZELDZAAME VOGELEN. jy 


in * Water valt. Merkwaardig is het, dat, wanneer de Havik een Vifch wil van- 
gen, hy den Arend als *t ware tot zig roept, die ook niet in gebreke blyft, als hy 
het hooren kan, hem op dit Zein te volgen. 

Deeze Arenden en Havikken houden zig, aan de laage plaatfen der Rivieren en 
aan kleine Inhammen der Zee, overvloedig op, alwaar men dergelyken flryd dik- 
wils met vermaak befchouwt. 


- 


SN SISSI ISI SISI $ NN ENEISISN NNENENENENENNENENKENEN NEEN 


Beels SA Ans lieee Ve 
De Gelakte Havik of Valk (5). 


Deeze Vogel heeft, zo veel ik heb kunnen oordeelen, de grootte van een ge- 
meene Kraay, en is van eene goede Lighaams-Geftalte. Zyn Kop is taamelyk klein 
en fpits, en de Hals kort. Het bovenfte deel des Lighaams valt wat rond, en ein- 
digt van onderen Kegelvormig. De Staart is taamelyk lang, gelyk ook de Wieken, 
die bykans tot aan derzelver End zig uitftrekken. De Schenkels zyn dik en Vlee- 
zig, de Pooten van middelmaatige langte, en de Vingers zyn door een Vlies eeni- 
germaate te famen gevoegd. De kromme Bek is nederwaards geboogen , en heeft 
in % bovenfte gedeelte een hoek , daar‘het onderfte of kortere zig influit. De Grond- 
fteun van de bovenfte helft is met een Vlies bekleed, waar in de Neusgaten taan. 
De Bek is Loodkleurig, en dat Vlies, ° welk men het Wafch noemt, groenagtig 

eel, doch het Vlies aan de hoeken van den Bek heeft eene geele , naar ’ roode 
trekkende, Kleur. De Oogkring is donker, en om denzelven een klein plekje van 
de Huid kaal en Loodkleurig. Het bovenfte deel van den Kop, de Hals, de Rug 
en de oppervlakte der Wieken , zyn van eene middelmaatig bruine Kleur. Het 
Lighaam is van onderen, van den Bek tot aan de Staart » wit; doch aan den Hals 
met kleine donkere Vlakjes bezet, die nederwaards gerigt taan, wordende allengs 
Maanvormig, en aan de Borft flaauwer, maar aan den Buik fterker getekend zynde. 
De Schenkels hebben kleiner Vlakken , en deeze zyn gemakkelyker uit de Afbeel- 
ding na te gaan, dan met woorden te befchryven. De Slagpennen zyn, benevens 
de ry der onmiddelyk daar boven geplaatfte Vederen, met fcheeve > donkere of 
zwartagtige Streepen getekend. Het bovenfte deel van den rand der Wieken ‚ welke 
de Borft bedekt, is wit; de binnenfte Dekveders der Wieken zyn bruinagtig en 
hebben ronde witte Vlakken. Van de hoeken des Beks loopt onder de Oogen, we- 
derzyds, een groote zwarte Vlak nederwaards, welke zig uitftrekt tot aan * begin 
van den Hals. De Stuit en de bovenfte Oppervlakte van de Staart zyn een weinig 
donker Afchgraauw, met zwarte dwars-Streepen. Van onderen zyn de Staart en de 
groote Vederen helder Afchgraauw doch de dwars-Streepen, die ?er door heen 
loopen, zyn doffer dan de bovenften. De Pooten en Voeten zyn helder geel en 
met eene Schubbige Huid bedekt: de Vingers met fterke, zwarte, fcherpe en taa- 
melyk kromme Nagels of Klaauwen gewapend. Ik zal den Leezer, in ’ vervolg 
deezes Werks, niet verder met het getal en de plaarzing. der Vingeren moeijelyk 
vallen , naardien de Af beeldingen zulks genoegzaam aanduiden : hoewel ik doch 
niet nalaaten zal, wat fommigen in getal of plaatzing byzonders hebben, te be- 
fchryven. 

Deeze Vogel is uit de Hudfons-Baay overgebragt, en aan den Heer Doktor Mas- 
SEY, te Stepney, vereerd geworden; alwaar hy maar een korten tyd leefde: doch 
men heeft de Afbeelding daar van nog by zyn Leven vervaardigd. 

PLAAT 


(5) Falco Americanus maculatus, Epw. 4v. I. T. 3. Nat. Hift. IV, St. Bl, rsr. 
5. Deel, B 


6 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 


SSENSSSSISSSISHEESSISS KENKENKEN NKENENNENENNENEN ENEN EN ENEN ENEN 
PAL A sAgdeT gravel. 
De Duiven Sperwer (6). 


Deeze Vogel weegt zes Oncen. De Tip van zyn Bek is zwart, doch het Grond- 
{luk witagtig, en dat van de bovenfte helft is met een geel Wafch bekleed. De 
Oogkring heeft eene geele Kleur, maar het geheele bovenfte gedeelte des Lig- 
haams, de Wieken en Staart, zyn bruin. De binnenfte Pluimen der Slagpennen 
hebben groote Vlakken. De Staart is overdwars getekend met vier witte Streepen. 
De Hals, de Borft en Buik , zyn witagtig , met daar onder gemengde bruine Vederen. 
De kleine Pluimen, welke de Schenkels bedekken, hangen een half Duim over. de 
Pooten heen: zy zyn roodagtig wit en bezet met langwerpige bruine Vlakken. De 
Pooten en Voeten zyn geel. 

Deeze Havik is zeer {nel en moedig: hy voert niet alleen Duiven weg , maar 
rooft ook wel jonge Hoenderen en Kalkoenen. 


NNENNEPENENENENENENENENENENENNENNEN ENENNENENNENENENENNEN ò SISSI ENESIEIES 
Pa B AA Tm VELT, 
De Zwarte Valk of Havik (7). 


Deeze Valk of Havik, (want ik verbeeld my, dat deeze twee Naamen van eener- 
ley betekenis zyn, hoewel men gemeenlyk de grootere Soort, die tot de Vo- 
gelerey afgericht wordt, Valken, en de kleinere Havikken noemt:) is met den voo- 
rigen, van de Vyfde Plaat, van gelyke grootte en tevens van de zelfde Geftalte, 
uitgenomen dat hy, ten aanzien van zyn Lighaam, den Kop wat grooter heeft. De 
Bek is donker Loodkleurig en trekt wat naar Vleefchkleur. Het Vlies, dat hem be= 
dekt, is van gelyke Kleur, doch trekt wat meer naar % geele. Het Oog is donker 
en omringd met eene bloote, helder Loodkleurige, Huid. De Wenkbraauwen 
hangen over de Oogen heen, en zyn rood van Kleur. De bovenfte zyde van den 
Kop, Hals, de Rug, de Wieken en Staart, zyn van eene zwarte of zeer donker 
bruine Kleur. De Dek-Vederen van de Wieken en Staart, zyn aan de Enden wat 
roodagtig, hoedanige Kleur zig ook aan het agterfte deel van den Hals vertoont. 
De Wiek heeft haaren bovenften Rand wit. De Slagpennen zyn aan de binnen- 
zyde, even als de Staart van onderen, met donkere Aardkleurige dwarsftreepen 
getekend. De binnenfte Dekvederen der Wieken zyn zwart, met ronde, onregel- 
maatige, witte Vlakken. De geheele onderfte Vlakte is Aardkleurig bruin, en aan 
*% end der Wieken zyn zwarte Vlakken, wier figuur de Afbeelding aantoont. Aan 
de hoeken des Beks heeft de Vogel, wederzyds, eene zwarte Vlak, welke naar Kne- 
vels gelyken. Om deeze zwarte Vlakken heen, is licht en donker met elkander 
gemengd. De Pooten en Voeten zyn groenagtig Loodkleur , doch trekken ter 
plaatfë, daar zig de Voeten met de Pooten vereenigen, meer naar ’geele. De 
Voetzoolen zyn roodagtig, de Klaauwen zwart. 

Deeze Vogel is uit de Zee-Engte van Hudon. Hy zette zig, in Auguftus des 
Jaars 1739, op een Schip neder, dat aan de Hudfons-Baay Kompagnie toebehoor- 
de , zo als hetzelve op den Terugtogt was, en reeds een taamelyk end Wegs, 
door de Straat van Hudfon, in de Zee terugwaards afgelegd hadt. Ook leefde hy, 

te 


(6) Accipiter Palumbarius. Carrsn. Car. 1. T. 5. Nat. Hift. IV. St. Bl. 167. 


Accipiter Carolinenfis. Bgiss. 4v. L. p. 378. Falco (7) Falco niger Americanus, Epw. 4v. 1, T. 4. 
Columbarius, Linn. Sy/#. Nat, XII, Gen. 42. Sp. ar. 


EN CZELDZAAME VOGELEN. 8 


te Londen, den geheelen ftrengen Winter van dat Jaar door. De Ridder Tayror 
Warre hadt de goedheid, van my denzelven te vertoonen, en gaf my ook ver- 
lof, om hem af te tekenen. Of hy, en de voorige van Plaat V., Mannetje en 
Wyfje zyn, wil ik aan het oordeel der Natuurkundigen overlaaten. 


EE EEE EEE EBA EEDE ED 
PirlasA Asml 
De Havik met de Zwaluwflaart (8). 


Deeze Vogel weegt veertien Oncen. Zyn Bek is zwart en krom, en heeft aan 
de zyden van zyn bovenfte gedeelte geen hoeken noch haakjes, gelyk de andere 
Havikken. De Oogen zyn zeer groot, zwart van Kleur, met eenen rooden Ring. 
De Kop, de Hals „de Borft en Buik, zyn vuil wit. Het bovenfte deel der Wieken is, 
zo wel als de Rug, donker Purperkleur; doch naar onderen toe wordt het bruinag- 
tig en heeft tevens een groenen weerfchyn. De Wieken zyn, naar het Lyf gere- 
kend, lang, en hebben, uitgefpreid zynde, wel vier Voeten vlugts. De Staart is 
donker Purperkleur, met Groen daar onder gemengd en fterk gefpleeten; alzo de 
langfte Veder, op de zyden, agt Duim langer is, dan een der korften in ’ midden. 

Deeze Vogels zweeven in % vliegen, gelyk de Zwaluwen: en vangen inmiddels 

_Torren, Vlinders en andere Infekten, op de Boomen en Kreupelbofch. Men zegt 
ook, dat zy Haagdiflen en andere Slangagtige Dieren rooven, en daarom zyn zy, 
van fommigen, Slangen- Havikken getyteld. Ik houdze voor Trekvogelen, alzo 
ik geenen derzelven in den Winter heb gezien. 


OENE MEER PEER EED DIEDEREN DEE 
Pe A MA Dat IX 
De zwarte Pappegaay van Madagaskar (9). 


Deeze Vogel is byna zo groot als de Afchgraauwe Pappegaay met de roode 
Staart, of ook als eene tamme Duif. Hy heeft den Bek kort en aan den Grondíteun 
dik. Het bovenfte deel is nederwaards, het onderfte opwaards omgekromd. Dus 
hangt het eerflgemelde wat over ’ andere heen, doch in lang zo veel niet, als ik 
in eenige andere Pappegaaijen waargenomen heb. Het Grondftuk der bovenfte 
Snebbe is met eene kaale Huid bedekt, in welke de Neusgaten zig bevinden, die 
taamelyk hoog en digt aan elkander ftaan. Zo welde Bek, als het Vlies, dat hem 
bedekt, waren wit of lichtgeelagtig Vleefchkleur : de Oogen hadden donkere Rin- 
gen, en rondom dezelven ging een kaale witte Huid. De Kop en het geheele Lyf 
zyn zo wel van boven als van onderen zwart, of zeer donker blaauwagtig; gelyk 
de Kleur is van die Duiven, welke wy zwarte Duiven noemen; doch zo zwart 
niet als de Kraaijen. De bovenfte vlakte der Wieken is lichter, en alleeniyk donker 
Afchgraauw, Onder de Slagpennen zyn, in elke Wiek, drie of vier witte Vederen 
gemengd. De Slagpennen zyn taamelyk lang: ook is de Staart zeer lang, inzonder- 
heid voor een zodanigen Vogel, wiens Staartvederen, gelyk hier, van gelyke langte 
zyn; alzo deeze Vogels gemeenlyk de Staart zeer kort hebben. Dat flag van Pap- 
pegaaijen, wier Staartpennen van ongelyke langte zyn, is insgelyks wegens de lang- 
te van haare Staart merkwaardig. De Pooten zyn zeer kort, en van de Vingeren ftaan 

twee 


(8) Accipiter Caudâ furcatâ. Caressa. Car. IL. T, 4, (9) Pfittacus niger Madagafcarienfis. Eow. dv, L 
Accipiter Carolinenfis. Briss. Av. 1. p. 418. Falco fur- T.5. Pfittacus niger. Linn. Sy/t. Nat. XII, Gen, 45. 
catus. Linn. Sxft. Nat. XIL. Gen, 42 Sp. 25. Nat. Hift. Sp. 29. p. 145. Nat. Hift, IV. St. BÀ, 255. 

IV. St. Bl, 148. 
B 2 


Kh 


8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


twee voorwaards en twee agterwaards, gelyk in alle Pappegaaijen. Zy zyn met eene 
ruuwe Schubbige Huid, van donkere Vleefchkleur, bedekt. De Klaauwen zyn fterk, 
krom en zwart. 

Deeze Vogel behoorde in *t eerft den Heer Karr WAGER, die hem aan den 
Her Tog VAN RICHMOND vereerde, Deeze liet hem voor zyne Lief hebbery door 
my afbeelden, doch gaf my ook verlof, om eene andere Tekening daar van voor 
my te maaken. Het was een zeer fraaije Vogel, die altoos op de Hand tragtte te 
zitten, en, wanneer men hem daar op nam, maakte hy, by herhaaling, zodanige 
beweegingen, als of hy paaren wilde, weshalve ik hem voor een Mannetje hield. 
My is niet bekend, dat hy ergens befchreeven zy. 


BEDEELDEN HETE RH HEERE EEDE EE 
Pis DR ATAC TEENS 
De kleine Havik (10). 


_ De zwaarte van deezen Vogel is drie Oncen en zeftien Scrupels. Hy heeft het 
Grondftuk van de bovenfte Snebbe met geel Wafch gedekt. De Oogkring is geel, 
de Kop Loodkleurig ; doch van boven heeft dezelve eene groote roode Vlak. 
Rondom het agterfte deel van den Kop vertoonen zig zeven zwarte in orde ftaande 
Vlakken. De Hals en de beide voorlyke zyden van den Kop zyn roodagtig wit: 
de Rug is ros en met zwarte dwarsftreepen overtoogen. De Slagpennen der Wie- 
ken zyn donkerbruin; doch voor *% overige zyn de Wieken blaauw, en, even als de 
Rug, met zwart getekend. De Staart is roodagtig tot aan zyn End, dat een Duim 
breed en zwart is. De Borft en Buik zyn bleekrood; de Pooten en Voeten geel. 
Het Wyfje is van het Mannetje in de volgende opzigten verfchillende. Deszelfs 
Wieken en Rug hebben overal de zelfde Kleur als in het Mannetje. De Staart van 
het Wyfje is, gelykerwys de Rug, met zwarte Streepen overdwars getekend; 
doch aan deszelfs Borft is niets roodagtigs, gelyk aan het Mannetje, zigtbaar. Zy 
blyven het geheele Jaar door in Virginie en Karolina, en vangen niet alleen kleine 
Vogeltjes, maar ook Muizen, Haagdiflen, Kevers, en wat dies meer is. 


GEERD HEEE EE HEEE DEE EDT AE ADEREN DEE EE 
FeslLAs Arsms exel: 
De kleinfle, groene en roode, Indiaanfcbe Parkiet of Guineefèbe Mofch (11). 


Op deeze Plaat, die naar de Natuur en niet naar eene Tekening gemaakt is, wordt 
deeze Vogel in zyne Natuurlyke grootte vertoond. Hy is kleiner dan de kleine 
Roodkoppige Pappegaay , die men gemeenlyk ons in Engeland overbrengt, en welke 
in ArgiNs Hiftorie der Vogelen, bladz. 15. van * Derde Deel, zeer wel is afge- 
beeld en befchreeven; hoewel zyne Af beelding wat te klein is uitgevallen. De Vo- 
gel, naamelyk, is wat grooter dan de gene, dien ik hier voorgefteld heb, zynde 
het allerkleinfte flag van Pappegaaijen, dat van my ooit is gezien. Dezelve heeft een 
Bek van figuur als die der groote Pappegaaijen, en van een fchoone Oranje-geele 
Kleur. Ik heb daar aan geen Vlies of Velletje, dat het Grondítuk bedekte, kunnen 
waarneemen. De Neusgaten waren in * bovenfte gedeelte der Snebbe, digt by elkan- 
der, en allernaaft aan de Vederen van het Voorhoofd, geplaatft. De Oogen zyn met 


een 

(zo) Accipiter minor. Carzss, Car. IT, 5. Alalon Eow. Av. LT. 6. Pfittacus minimus viridis cam Fronte 

Carolinenfis. Briss. Av. L_p. 386. T. 32. fig. 1. Falco  & Gulâ rabrà, Frrscr dv. IV. T. 54. Plttacula Gui- 

Sparverius, Linn. Syft. Nar. XIL Gen. 42. Sp. zo. _neënfis. Briss. 4v. 4. P. 387. Pfûttacus Pullarius aut 

Nat Hijt. IV, St. Bl, 166. Pl, zr. fig. 2. Galgulus. Linn. Syfl, Nar. XII, Gen. 45. Sp. 45, 46. 
Ctx) Pittacus minimus viridis & ruber Indicus. Nar, Hift, IV. St. Bl. 269. 


EN ZELDZAAME VOGHLEN, 9 


een fmal Vlies van bleeke Vleefchkleur omringd. Het bovenfte deel van den Kop 
Is rood, of heeft de Kleur van een Sevilifchen Oranje-Appel, welke Kleur aan het 
agterfte van den Kop allengs groen wordt, en zig met de Kleur van de Rug ver- 
mengt. De onderfte zyde van den Vogel, het midden van de Rug, de Wieken en 
Staart, zyn fchoon groen, en wel zodanig, dat de Hals, Borft, Buik en Schenkels 
helderer ; de Rug, Dekvederen der Wieken en der Staart donkerer ; maar de grootfte 
Slagpennen het allerdonkerfte zyn. De onderfte helft van de Rug en de Stuit zyn, 
tor aan de Staart, even zo {choon rood of Oranje-Kleur als de Kop, doch zo, dat zig 
het Groene met deeze Kleur vermengt, tot dat die cindelyk, op ’t midden van de 
Rug, geheel verdwynt De Beenen, Pooten en Klaauwen, zyn V leefchkleurig en 
de Vingers ftaan gelyk aan andere Pappegaaijen. De inwaardfe zyde der Slagpen- 
nen, en de onderfte Vlakte van de Staart, zyn blaauw, doch trekken een weinig 
naar het.Groene. 

Deezen Vogel heeft Doktor Cromwerr. Morrimer, Sekretaris van de Ko- 

ninglyke Societeit, in Liqueur uit Holland gebragt, alwaar hy denzelven, benevens 
andere dingen, die uit een Hollandíche Volkplanting in Ooft-Indie gekomen waren, 
gekogt hadt. Hy hadt de goedheid, van my denzelven ter Aftekening te leenen. 
De Vogel lag in een gekamterde Wyngeeft, en fcheen, zo lang hy in dezelve was; 
bruin te zyn; of fchoon het Glas fyn en de Wyngeeft helder ware: doch ‚ toen hy 
‘er uitgenomen, gewaflchen en gedroogd werdt, kreeg hy de boven befchreevene 
Kleuren. Naar myne meening is deeze Vogel nog van geen Autheur befchreeven. 
_ » Dewyl in deeze befchryving van een andere kleine Pappegaay gewag gemaakt 
» wordt, dien ALBIN in *t Derde Deel van zyne Matuurhke Hiftorie der 7 ogelen 
s hadt afgebeeld en befchreeven; zo hebben wy denzelven hier willen byvoegen. 
» Dienvolgens vertoont zig ook , op onze Elfde Plaat, Ee 

» De kleine groene Parkiet uit Ooft- Indie (*): Waar van de befchryving, by 
»_ ALBIN, aldus luide”. Deeze Vogel is weinig grooter dan een gewoone Leeuwrik. 
Zyn Bek heeft eene donker geele Kleur, en ftaat, gelyk in alle Soorten van Pap- 
pegaaijen, krom. De Oogappel is zwart; het voorfte deel van den Kop en Hals 
{Choon Scharlaken-rood. Het agterfte deel, daar en tegen, van den Kop, de Rug, 
Borft en Wieken, zyn fierlyk groen. De Vederen van de Stuit praalen met eene 
glanzig blaauwagtig groene Kleur. De Staart is kort. De drie buitenfte Vederen 
zyn aan ieder zyde Scharlaken-rood, met eenen zwarten Rand, en aan ° End groen: 
de Pooten en Vingeren vuil Afchgraauw. Het zyn tamme en zeer fraaije Vogeltjes. 
Gemeenlyk houdt men het Mannetje en Wyfje by elkander in één Kouwtje; zynde 
het Wyfje daar aan kenbaar, dat het den Kop zo fchoon rood niet heeft als het 
Mannetje. Het Paar wordt voor twee Guinies verkogt, en by den Heer BLAND;, 
die te London aan Towerhill in de Tyger woont, kan men ze krygen. 

»» Zo iemand, de tegenwoordige Afbeelding met die van den Heer Arin 
» zelf vergelykende, eenig onderfcheid daar tu{lchen mogt waarneemen, zo ge- 
» lieve hy op te merken, dat onze Afbeelding naar het Natuurlyk Voorwerp 
» zelf is afgezet”, 


(*) Pûttacus parvus viridis ex Indiâ Orientali, Ars. do. IL ps 15, T. 15. Nat, Hit. IV. ft. bl. 270. 


1. De. te | PLAAT 


10 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


en ë 
KENENEN EN 


SSS SSI SSI SS SSS SSS SSS SSS 
Pal AAD, 


De Indiaanfche Buizert of Menfêhen- Beter (12) 


De zwaarte van deezen Vogel is vier en een half Pond. Zyn Kop en een gedeelte 
van den Hals, zyn rood, kaal en Vleezig , gelyk aan een Kalkoenfe Haan, en wat 
dunnetjes bezet met zwarte Haairen. De Bek is derdhalf Duim lang en half mee 
Vleefch bedekt, hebbende het End wit en krom, gelyk aan een Havik, doch zon- 
der hoeken aan de zyden van het bovenfte deel. De Neusgaten zyn zeer groot en 
wyd open, en {taan ongemeen ver van de Oogen. Op de Vederen van * geheele 
Lighaam fpeelt donker paarfch en groen door malkander. De Pooten zyn kort en 
bruin Vleefchkleurig , hebbende de Vingers zo lang als die van een gewoonen Haan. 
Zy hebben zwarte Klaauwen , die niet zo krom ftaan als de Klaauwen der Havikken. 

% Zyn Roofvogels, die om hun Aas te zoeken geduurig door de Lugt zweeven;, 
en dit kunnen zy, op de manier der Kuikendieven, zeer lang doen, zonder ver- 
heffing of daaling, en zonder dat men eenige beweeging in hunne Wieken befpeurt. 
Een Kreng, [van Menfchen of Beeften ,| kan veelen derzelven op ééne plaats lokken, 
en het is pleizierig te zien, hoe zy, onder % vreeten , met elkander daar om vegten. 
Dikwils heeft een Adelaar, op zulk een Feeft, den voorrang, en, zo lang hy vreet, 
houden zy zig op eenigen affland daar van. 

Deeze Vogels hebben een ongemeen fterke Reuk. Zo dra ergens een Kreng is, 
komen zy van alle kanten daar op aan vliegen, en daalen allengs neder, tot dat zy 
eindelyk op het Aas vallen. Men gelooft in t gemeen, dat zy niets levendigs vree- 


ten ; doch my is bekend, dat zy Lammeren gedood hebben, en dat de Slangen 
- hunne gewoone Spyze zyn. Zy hebben de manier, dat veelen hunner byeen op 
oude Denne- en Cyprefle-boomen gaan roëften, en ’s morgens zitten zy eenige uuren 
Jang met uitgebreide Vleugels; ten einde, zo ik geloof , dat de Lugt dus hunne 
vuile Lighaamen te beter doorftryken en reinigen moge. Zy zyn niet vreesagtig , 
en men kan ’er zeer digt by komen, inzonderheid wanneer zy vreeten. 


De groene gekuifde Guineefthe Koekkoek (13). 


Deeze Vogel, die Touraco genoemd wordt, heeft ongevaar de grootte van een 
Aakfter of van een Gaay. Zyne Lighaams-Geftalte is meer lang dan rond, en zyn 
Kop van maatige grootte ; de Hals heeft eene middelbaare langte, en de Pooten zyn 
veeleer kort dan lang; doch de Staart is taamelyk lang, Het is, zo wel ten aanzien 
van de Geftalte als van de Kleur, een zeer fchoone Vogel. Hy is zeer vlug, breidt 
zyne Staart uit, fluit dezelve weder, en zet zyne Kuif overend. Hy blaaft de Strot 
op en maakt een fchor en, onaangenaam Geluid. Zyn Bek is kort en aan de zyden 
plat: deszelfs bovenfte deel kromt zig een weinig, doch hangt niet over het onderfte 
heen. Aan de onderfte zyde van het onderfte deel is een kleine hoek, gelyk aan de 
Sneb- 


(12) Buteo Specie Gallo-Pavonis (*). Carrss. Car. 
LT. 6. Valtur Gallince Africane facie, Hij. Fam, 294. 
Vol. IL. Urubu Brafilienfibus. Marcer. p. 207. Ed. 
1648. Wrivovenny, Angl. p. 68. Syn. Ao. p. 10, 
Vulturi affinis Brafilienfis, Urubu Marcgr. Raj. Syn. p. 
18o.. Tzopilotl five Aura. Hernand, p. 331, quo ad de- 
‚_fcriptionem, Vultur Aura. Linn. Syft. Nat. XII Gen. 


41. Sp. 5. Nat. Hit. IV. St. Bl, rog. 

(13) Cuculo affinis Avis criftata, Touraco diëta, 
Epw. 4v. 1. T. 7. Touraco. Ars, 4o. IL T. 19. Cu- 
culus Guineënfis criftatus viridis. Briss. 4v. II. p. 152. 
Caculus Perfa. Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. 57. Sp, 17. 
Nat. Hift. IV. St. Bl. 363. 


(*) Derhalve in ’t Franch niet Bufe a figure de Paons maar Buft a figere du Coq d'Inde. 


EN ZELDZAAME VOGELEN 1 


Snebben der Meeuwen. De geheele Bek is bruinagtig of Tegelrood. Ik ken geen 
Vogel, wiens Sneb naar die van deezen gelyken zou. Zyn Oogen zyn Hazelnoot 
bruin en met een ruuwe helder Scharlaken-roode Huid omgeven. Van de hoeken 
des Beks gaat, naar de Oogen toe, een breede zwarte Streep, welke dan verfinal- 
lende over en onder het Oog heen loopt. Onder deeze zwarte Streep is een witte; 
welke zig agterwaards wat verder dan de zwarte uitftrekt, doch van vooren niet zo 
digt aan den Bek komt. Eene andere witte Streep loopt van den Hoek des Beks 
boven het Oog, doch ftrekt zig niet zo ver agterwaards uit als de onderfte. De Kop, 
de Hals, Borft, en de kleine Dekvederen der Wieken, zyn fchoon donker groen. 
Op den Kop heeft hy een Kuif of Kroon, welke hy naar believen uitbreidt, en 
waar aan de punten der Vederen bleekrood zyn. De Schenkels en de Dekvederen 
onder aan de Staart, zyn donker of zwart. De Stuit, de Wieken en Staart, 
hebben eene fchoone blaauwagtige Purperkleur. Een gedeelte der grootfte Slag- 
pennen is {choon Karmofyn-rood, dat zig met zuivere Karmyn beft laat afmaa- 
len: haar Enden, en de randen der uitwaardfe Pluimen zyn zwart: de Pooten; 
Voeten en Klaauwen, Afchgraauw. De Vingers ftaan hier even als aan de Spech- 
ten, Pappegaaijen en Koekkoeken. 

Onder welk Geflagt van Vogelen de Touraco behoore , kan ik met zekerheid 
_ niet bepaalen. Hy klapt niet gelyk de Pappegaaijen, en heeft met dezelven niets 
gemeen, dan de plaatzing der Vingeren : ook bevindt men aan zyn Bek niets dat 
naar den Bek der Spechten gelykt; zo dat hy, naar myn Gevoelen, het meefte 
overeenkomt met de Koekkoeken. De Heer ALBIN heeft ‘er een Af beelding van 

egeven, en noemt hem de Mexikaanfche Kroonvogel, niettegenftaande zyn Vader- 
bird Afrika, of eigentlyk de Kuft van Guinea, is. Deeze Autheur heeft de Snebbe 
des Vogels niet wel voorgefteld, noch de Streek rondom het Oog behoorlyk befchree- 
ven. Hy wil, verder, wat Wits in de Wieken gezien hebben, dat ik niet heb kun- 
nen vinden, fchoon myne Afbeelding naar twee byzondere Vogelen van dit flag 
gemaakt is, 

Deeze Vogel leeft thans (in *t Jaar 1743) nog in het Huis van den Heer Kolonel 
Lowruer, in °t Park van Re alwaar ik denzelven, na verlof daar toe be- 
komen te heben, voor verfcheide voornaame Luiden heb uitgefchilderd. De Veders 
zyn aan denzelven zo fyn, dat men haare Geftalte niet duidelyk kan nagaan, uitge- 
nomen aan de Wieken en Staart. De Afbeelding van deezen Vogel, door ALBIN 
vervaardigd, kan men in t Tweede Deel van deszelfs Natuurlyke Hiftorie der Voge- 
len, op bladz. 18, nazien. Zyn Vogel moet veel grooter zyn geweeft dan de myne, 
of een van ons beiden moet zig, ten aanzien van deszelfs grootte, zeer vergift heb- 
ben : want hy geeft ’er de grootte aan van een Merel of zwarte Lyfter, die niet half _ 
zo groot is als een Aakfter of Gaay, waar by ik hem vergelyke, 


BEES AAT XIV 
De Virginifche Hoorn-Uil (14). 


Deeze Vogel, die byna zo groot of veeleer kleiner is dan eene Kaauw, heeft 
groote fpitze Ooren. Zyn Bek is klein; de Oogkring roodagtig geel of Saffraan= 
kleurig : de Veders van * Aangezigt zyn wit, doch daar mengt zig wat roodagtigs 
onder. De Kop en het bovenfte van het Lyf zyn donker roodagtig bruin, De Wie- 
ken hebben de zelfde Kleur, maar zyn wit gerand, en op haare Slagpennen vertoo= 

nen 

(14) Noftua Aurita minor. CAtrss. Car. L T.7. Linn. Syt, Nat. XIJ. Gen. 43. Sp. 3. Nat, Hit. IV. St, 


Scops Carolinienfis, Baiss. dv. L p. 497. Strix Afio, ce: 189. 
2 


12 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


nen zig eenige Vlakken. Vyf andere grootere bleeke Vlakken flaan boven aan 
ieder Vleugel. De Borft en Buik zyn donker wit, met daar onder gemengde roodag- 
tig bruine Vederen. De Staart is donker bruin, en iets langer dan de Wieken. De 
Pooten en Voeten:zyn licht bruin, en tot aan de Vingeren toe met Vedertjes en Haair 
begroeid. Zy hebben zwarte Klaauwen, die zo krom zyn, dat zy byna een halven 
Cirkel formeeren. Het Wyfje is donkerder bruin en heeft niets roodagtigs. 


EN EN NEN ENNENNENNENNEN KEKEN ENENEN KENENEN ENENS EREN 


PASTS A DEAD TEV 
De groote Afrikaanfche Ysvogel (15). 


‚ -Deeze Vogel komt , in Grootte, taamelyk met den Merel of zwarten Lyfter 
overeen , zo hy dien niet daar in overtreffe. Hy heeft een grooten Kop, een korten 
Hals, en zyn Lyf is niet te lang noch te rond. De Staart is lang, de Wieken zyn 
taamelyk lang, doch de Pooten zeer kort. De Bek is lang en regt, naar den Kop toe 
taamelyk dik, aan * end fpits uitloopende, van Kleur helder Karmofjn-rood. Het 
bovenfte deel van den Bek heeft wederzyds een Geutje, waar in, zeer digt aan den 
Kop, de Neusgaten geplaatít zyn. De hoeken van den Bek zyn diep ingefneeden, 
en trekken zig tot regt onder de Oogen uit. Onder ieder Oog is een {mal Randje 
van witte Vederen. De Kop, de Hals, de geheele onderfte Zyde en een gedeelte 
van de Rug, zyn gedekt met donker Oranje-kleurige Vederen, doch de Keel en 
Borft zyn bleeker gekleurd dan de Rug. In *t midden van de Borft zyn eenige Pun- 
ten der Vederen wit. De Wieken zyn van boven Purperkleur; haare grootfte Vede- - 
ren blaauw; doch de voorlykften der groote Slagpennen zwart. Hoewel het bovenfte 
der Wieken meeftendeels Purperkleurig is, loopt echter een fmalle blaauwe Zoom 
daarom heen. Zy hebben een witten Rand, doch het onderfte deel van de Rug en 
de Stuit fpeelen uit den blaauwen in groene, zo wel als de Slagpennen, die digft 
aan de Rug zyn. De Staart is choon blaauw, hoewel, naar dat het Licht op dezelve 
valt, met meer of minder groenen weerfchyn. De Pooten en Voeten hebben een 
roode Kleur en zwarte Klaauwen. De middelfte en buitenfte Vinger zyn, gelyk in 
onze Ysvogelen, met elkander famengevoegd. 

Deeze Vogel bevondt zig in de Verzameling van den Heer PreTer COLLINSON, 
die by alle gelegenheden betoond heeft, dát hy myn Vrind was, en my menigen 
byzonderen en zeldzaamen Vogel bezorgd heeft. Hy berigtte my, dat dezelve af- 
komftig ware van de Rivier Gambia, welke, zo wy weeten, een Arm is van de 
Nigerftroom in Afrika. 

ALBIN heeft een Vogel aan % licht gegeven, die naar deezen eenigermaate ge- 
Iykt, en welken hy den grooten Bengaalfchen Ysvogel noemt : doch het onderfcheid 
is zo groot, dat het twee byzondere Soorten moeten zyn. Ik heb de beide Vogelen 
gezien. Die van ALBIN bevindt zig in de Verzameling van den Heer DANDRIDGE , 
in Moorfields, waar door ik nog meer ben overtuigd geworden, dat zy aanmerkelyk 
van elkander verfchillen, dan wanneer ik alleenlyk de Tekeningen gezien had van 
deeze beide Vogelen. ArsiNs Figuur en befchryving komt voor, in het Derde 
Deel zyner Natuurbyke Hiftorie van de Wogelen , bladz. 27, (*). 


(15) Ifpida major Africâna. Epw. 4v. L T. 8. (*) Linnaus merkt deeze als eene Verfcheidenhei 
Ifpida Madagafcarienfis coerulea. Briss. 4v. IV. p.496. aan van de Alcedo Smyrnenfis, Ars. 4v. IL. T. BE 
T. 38.f. 2. Alcedo Smyrnenfis. Linn. Syt. Nat. XIL. zynde de Alcedo major Benghalenfis van Arin, daar 
Gen. 62. Sp. 11. Nat. Hijt, IV. St, Bl, 407. Epwanps hier van {preekt, op zyne T. 28. afgebeeld. 


PLAAT 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 13 


SSSssss EEL Een ee en 
Pali AA TeV 
De Karolinifcbe Geitenmelker (16). 


Deeze Vogel komt met de befchryving overeen, welke de Heer Wirrouauny, 
bladz. 107, van een anderen van gelyken naam geeft, doch is wat kleiner. Zy be- 
vinden zig zeer overvloedig in Virginie en Karolina, alwaar men ze de Ooftindifche 
Vledermuizen noemt. [De grootte is omtrent als die van eene Koekkoek]. Zy laas 
ten zig het meeft des avonds, inzonderheid met betrokken Lugt, zien. Wanneer 
Yer Regen zal komen, dan is de Lugt met dezelven opgevuld, en alsdan vervolgen 
en vangen zy de Vliegen en Kevers. Hun Gezang beftaat in een louter Ge- 
Schreeuw ; doch, wanneer zy zig nederlaaten, en‚ om van den Grond op te komen; 
vlug wederom opwaards flygen, dan maaken zy een ongewoon hol Geluid, dat in- 
zonderheid de vreemde Luiden in de Avondfchemering voornaamelyk befpeuren;, 
zonder de oirzaak daar van te zien. Dit Geruifth komt met dat gene overeen, 
% welk de Wind in een hol Vat blaazende veroirzaakt, en daarom geloof ik, dat het- 
zelve daâr van daan komt, dat zy met opgefperde Kaaken fnel tegen de Lugt aan 
vliegen, om hunne Prooy te vangen, welke in Vliegen, Kevers of Torren en an- 
dere Infekten , beftaat. | 

Gewoonlyk leggen deeze Vogels twee Eijeren, die in gedaante , grootte en 
kleur, naar Kievits-Eijeten gelyken. Zy leggen dezelven maar op de bloote 
Aarde neer. 

Ik heb de Maag van een Geitenmelker met half verteerde Torren en andere In= 
fekten opgevuld gevonden, en onder deeze overblyfzelen fcheenen my ook de Poo- 
ten van een Mol-Krekel (G7yl/o- Talpa) te zyn; doch zy waren zo verteerd „dat ik my 
dienaangaande niet kon verzekeren. Dewyl het echter beiden Nagtdieren ZYN, ZO 
is dit te waarfchynlyker. ’s Winters ziet men deeze Vogels niet. De Mol-Krekel 
wordt in Virginie en Karolina, gelykerwys in Engeland, op Moerallige Gronden 
gevonden, en {chynt van de onze niet te verfchillen. 


REET ADEL AEEA A HEEE DE EEE EDE REECE BE 
PL A A T XVII 
De zwart en wit bonte Ysvogel (17). 


Deeze Vogel is zo groot als eene Zing- of Witte Lyfter, en de Af beelding ver- 
toont hem in zyne Natuurlyke grootte. Hy heeft een lange regte Snebbe; den 
Kop, die tevens lang is, plat van boven, en eenen korten Hals : doch de Kop 
fchynt, naar evenredigheid van het Lyf, niet zo groot te zyn, als in anderen van 
dit Geflagt. Hy heeft zeer lange Vlerken en eene lange Staart. Alle Soorten van 
Ysvogelen hebben korte Pooten. De Bek is lang, aan * Grondftuk zeer dik en loopt 
in eene fcherpe Punt uit. Deszelfs Kleur is zwart en het bovenfte deel heeft aan 
ieder zyde een Geutje, in welke, digt aan het Grondftuk, de Neusgaten ftaan. 
De Oogen zyn regt boven de hoeken van den Bek geplaatft: De Kruin van % 
Hoofd en ° agterfte van de Nek zyn zwart. Van de hoeken des Beks af loopt, on- 
der de Oogen, een breede zwarte Streep, die agter den Hals zig met de gezegde 

Kleur 

(16) Caprimulgus. Cares. Car. I. T. 8. Brass. Av, (17) Ifpida ek albo & nigro varia, Perfica. Eow, 

IL, p. 470. T. 44. Jonst. 4. 53. T.2o. Arn. 4v.I. Av. 1 T.8, Brass. Av. IV. p. 520. T. 39. £. 2. Alcedo 


p. 10, T. ro, Caprimulgus Europeus. Linn. Sy}, Nat. _rudis. Linn. Syft. Nat, XII. Gen. 62. Sp. 12, Nar, Hift, 
XII. Gen, 118, Sp. 1. Nat. Hit. IV. St. Bl. 616, IV. St, Bl, 407, P]. XXXVL £. 2. 


J, Deel, D 


4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


Kleur vereenigt. Van de Neusgaten af loopen, over de Oogen heen, witte Stree- 
pen, die zig door de geheele langte van den Kop uitftrekken. De zyden zyn van 
onderen, van den Bek tot aan de Staart, vuil geelagtig wit; uitgenomen een kleine 
zwart gevlakte Streep, die dwars over de Borft loopt. De geheele Rug is zwart, 
doch de Vederen hebben graauwe Punten. De Rand der Wieken is wit: alle Dek- 
vederen zyn half zwart half wit: de onechte Wiek is zwart; de eerfte of grootfte 
Slagpennen zyn boven wit en verder zwart, met witte Punten. De middelfte Slag- 
pennen hebben uitwaards, in haare Pluim, witte Vlakken en witte Punten, gelyk 
de overige Slagpennen, digtft aan de Rug, die voor % overige zwart zyn. De Staart- 
vederen zyn , naar boven toe, wit en hebben eene ry van dwarsloopende zwarte 
Vlakken: naar *t End toe zyn zy een Duim breed zwart en aan het uiterfte Ind we- 
der wit. De Pooten en Voeten hebben eene vuil bruine Kleur en zyn van Geftalte 
als in andere Soorten van dit Geflagt. 

‚De Heer PieTER COLINSON heeft my deezen Vogel ter Aftekening geleend, 
dien hy van Gamron in Perfie gekreegen hadt. Hy was met verfcheide anderen in 
Spiritus bewaard, en in een Flefch naar Engeland gebragt. De witte deelen van den- 
zelven fcheenen zeer onrein en geelte zyn, *t welk, myns oordeels, eeniglyk en 
alleen gekomen is van de onzuiverheid der Spiritus, want ik heb even zodanige 
verandering waargenomen in dergelyke Vederen, waar van ik wift, dat zy te voo- 
ren fchoon wit geweeft waren. 

NB. Zo iemand eenen in Liqueur bewaarden Vogel af beelden wil, dan moet de- 
zelve daar uit genomen, met warm Water wel gewaflchen, en in koud Water fchoon 
afgefpoeld worden. Indien men hem vervolgens laat droogen, zullen de Vederen ; 
zo veel mooglyk is, haare Natuurlyke Kleuren weder krygen: want ik heb waargeno- 
men , dat eenige Vederen, in zodanige met Spiritus gevulde Glazen , een geheel 
andere Kleur fcheenen te hebben, dan zy te vooren hadden. 


EEE EERDE EEDE B OEE BAE 
Poels A viAee Tov XV 
__De Koekkoek uit Karolina (18). 


Deeze Vogel heeft ongevaar de grootte van een Merel, Zyn Bek is een weinig 
krom en fpits, en het bovenfte deel van denzelven zwart, het onderfte geel. De 
groote Slagpennen zyn roodagtig, doch het overige van de Wieken, het bovenfte 
deel des Lighaams, van den Kop, en de geheele Hals, zyn Afchgraauw. Het gant- 
fche onderfte gedeelte des Lighaams, van de Schenkels tot aan de Staart toe, is wit. 
De lange en Ímalle Staart beftaat uit zes lange en vier korte Vederen, waar van de 
twee middelften Afchgraauw , de overigen zwart zyn met witte Punten. De Pooten 
zyn kort en dik: zy hebben vier Vingeren, twee agter en twee van vooren. Hun 
Geluid is van het Geroep onzer Koekkoeken zeer verfchillende, en niet zo aanmer- 
kelyk, dat men daar op agt geeven zoude. Het is een eenzaame Vogel, die zig in 
de donkerfte plaat{en der Boffchen en digt Kreupelbofch onthoudt. Met het aanko- 
men van den Winter raakt men hem kwyt. 


De Virginifcbe Dwerg Kaflanje- Baom (*). 


_ Dit is een Heeftergewas, dat zelden hooger dan zeftien en gewoonlyk niet meer 
dan agt of tien Voeten hoog wordt. De Stam is gemeenlyk agt of tien Duimen dik 


. en 

(18) Cuculus Carolinianus, CaresB. Car. I. T. 9, _ parvo, in (ngulis Capfulis echinatis unico. D, BAnrs- 

Briss, 4v. IV. p. 112. Cuculus Americanus. Linn. Ter, Fagus foliis ovato-lanceolatis ferratis, Royen. 

Di Ae. XII, Gen, 57. Sp. zo. Nat. Hijt. IV. St. Lugd. Bat, 79, Fagus pumila. Linn. Spec, Plant, Ed, II, 
399. EEE Pp. 1416 

(°) Caftanea pumila Virginiana, Fruêtu racemato E 


EN ZELDZAAME VOGBLEN, 18 


en onregelmaatig gegroeid. Zyn Baft is ruuw en Schubbig; de Bladen zyn gehak- 
keld en {taan beurtlings aan den Steel: derzelver Kleur is donker groen, doch aan de 
agterfte zyde witagtig of bleek groen. Uit de hoeken, die de Bladen met den Steel 
maaken, komen lange Riften van witagtige Bloemen voort, die naar de Bloemen 
van den gewoonen Karftengen-Boom gelyken, en op dezelven volgen Kegelvor= 
mige Vrugten, van grootte als een Hazelnoot. De Schaal, die de Kern omkleedt , 
heeft de Kleur en zelfftandigheid als aan een Kärfteng, en is beflooten in een fteke= 
lige Bolfter. Vyf of zes hangen ’er gemeenlyk aan een Tros by elkander en in Sep- 
tember worden zy ryp. Deeze Nooten zyn zoet en aangenaamer dan Karftengen. 
De Indiaanen gebruiken dezelven veel, en verzamelen daar van een Voorraad, te= 
gen den Winter, 


PDA AT ere 
De Ysvogel met èèn gevorkte Staart (19). 


Deeze Plaat ftelt den Vogel in zyne Natuurlyke grootte voor, welke byna met de 
grootte van den Engelfchen Ysvogel overeenkomt. Hy gelykt ook den onzen in 
Geftalte, uitgenomen dat de Wieken iets of wat, en de Staart; de twee langfte Ve- 
deren niet mede gerekend, veel langer is. De Bek is lang, regt en zeer fpits: hy 
heeft eene zwarte Kleur, en in de bovenfte helft, aan ieder zyde, een Geutje, waar 
in de Neusgaten, taamelyk digt aan den Kop, geplaatft zyn. De hoeken van den 
Bek gaan diep in den Kop in, digt daar boven {taan de Oogen. De Kop heeft 
eene Vail bruine Kleur, die naar den Bek toe helderer, doch van agteren donkerer is. 
Onder den Bek bevindt zig een taamelyk groote witte Vlak, die in’ midden een 
Duim breed is; doch wederzyds, naar de Nek toe, fmaller wordt. Het geheele 
Lighaam is onzuiver Zwart, doch fpeelt tevens in ° blaauwe, en is aan de Borft 
helderer, op de Rug donkerer. De Wieken zyn {Choon donker glanzig groen, doch 
helderer aan de Dekvederen dan aan de Slagpennen. Onder de Dekvederen van de 
Wiek vertoont zig een enkele witte Veder. De Staart heeft twee lange Vederen, 
welke de overigen in langte wel tweemaal overtreffen. Aan de bovenkant is zy 
glanzig donkergroen, aan de onderkant donker, en eenige der korte Vederen heb- 
ben witte Punten. De Pooten en Voeten zyn zwart, en van Geftalte even als in 
onze Ysvogelen. Offchoon deeze Vogel van donkere Kleur is, heeft hy doch, in 
de Zonnefchyn, over %t geheele Lighaam een fchitterende Gloed, even als of de 
Vederen met Gouddraad doorweven waren; gelyk dit in de meefte Soorten van Ko- 
librietjes plaats heeft. In de Dekvederen der Wieken is deeze Glans aanmerkelyker 
dan in alle overige Lighaamsdeelen. En 

Deeze Ysvogel bevindt zig in de Verzameling van den Hertog van Rrcrmonp. 
Hy was tuflchen Glazen beflooten , die men digt gelymd-hadt ; weshalve ik hem niet 
bevoelen noch regt zien kon, of die twee lange Staartpennen in * midden, dan bui- 
ten aan de Staart ftonden: doch kwam my het eerfte waarfchynlyk{t voor. De Vo- 
gel, dien wy in Europa Merops [Byen-Eeter] noemen, is van den Ysvogel flegts 
daar in verfchillende, dat hy den Bek een weinig nederwaards omgekromd heeft, en 
dat de twee middelfte Vederen van zyne Staart langer dan de overigen zyn. De hier 
befchreeve Vogel heeft maar één van deeze dit onderfcheid aanduidende Kenmerken, 
Men heeft hem uit de Volkplanting van Suriname in Holland overgebragt. Ik kan niet 
vinden, dat eenig Autheur hem befchreeven of ‘er Berigt van gegeven hek (&): 


LAAT 


(19) Ifpida Surinamenfis, binis Plamis-inCaudâlon- Epwarps zyn Werk in ’*t licht gegeven heeft, voor 
ifimis, Epw. 4v. T. ro. Alcedo Dea, Linn. SyftNat, dat het Werk van den Heet Brrsson, over de Voge- 
IL, Gen, 62. Sp; 13. Nat. Hit. IV. St. Bl. 407. len, de Tiende Uitgaave van het Syftema Nature van 
(*) Men moet in aanmerking neemen, dat de Heer Linneus „of de Natuurlyke Hiftorie, het-licht zagen, 


D 2 


16 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


Pegelhe en ASR TL SOEKEAG 
De Paradys- Pappegaay uit Kuba (20). 


Uy ús wat kleiner dan de gewoone graauwe Afrikaan(che Pappegaay. De Bek is 
wit: de Oogen zyn rood. Het bovenfte deel van den Kop, de Hals, Rug en Wie- 
ken, zyn helder geel, de Slagpennen uitgezonderd, die wit zyn. De Keel en Borft 
zyu Scharlakenrood, en daar onder is een groote geele Vlak, doch het verdere ge- 
deelte des Onderlyfs is ook Scharlakenrood. De helft van het onderfte deel der 
Staart, aan de Stuit, is rood; de andere helft geel. Alle geele Vederen, inzonder- 
heid die van de Rug en Stuit, hebben aan % End roode Punten. De Voeten en 
Klaauwen zyn wit. De Afbeelding van deezen Vogel heeft, boven de anderen, dit 
gebrek , dat zy gemaakt is naar eenen dooden. Want, alzo ieder Vogel, in % by- 
zonder, eene hem eigene Gedaante heeft, zo is het noodig, dat zy uitgebeeld wor- 
den naar een leevendig Voorwerp, of daar men, door opzetten, het Natuurlyk pos- 
tuur aan heeft gegeven. Deeze manier, nu, is in de geheele Verzameling, eenige 
weinige Vogelen uitgezonderd, waargenomen. De tegenwoordige werdt, op het 
Eiland Kuba, van eenen Indiaan gefchooten, en, alzo hy daar door flegts buiten ftaat 
gefleld werdt om te vliegen, zo bragt hy denzelven aan den Gouverneur van de Ha- 
vana, die hem aan een Karolinifche Dame vereerde. By dezelve heefd hy eenige 
Jaaren geleefd, en tot algemeene verwondering geflrekt wegens zyne zeldzaamheid 
en fchoonheid, 


De Boom van °t rood geaderd Hout (). 


De hoogte van deezen Boom is gemeenlyk van zeftien tot twintig Voeten: hy 
heeft een dunnen Stam en fyne Takken. De Bladen gelyken veel naar die van den 
Laurierboom. Ieder Zaadhuisje bevat drie Zaadkorrels, die zwart en glanzig van 
Kleur zyn. De Baft is roodagtig en glad. De Aderen in het Hout zyn fchoon rood, 
doch, als het maar een korten tyd in de open Lugt legt, verdwynt zulks en dan ver- 
lieft het Hout veel van zyne fchoonheid. Deeze Boomen groeijen overvloedig op 
de Rotfen der meefte Bahamafche Eilanden. 


BEE AEEA DEE AEEA EBDE EEE IEEE EE DER BEE HEBE CHE 
Perl SARSAG Te XXL 
De kleine Indiaanfcbe Ysvogel (21). 


Deeze Vogeltjes zyn de Ysvogelen, die wy in Engeland hebben, zo gelyk, dat 
de befchryving van beiden byna eveneens zoude zyn, de Grootte uitgezonderd; alzo 
de tegenwoordige niet half zo groot zyn als de Engelfche. De Plaat vertoont de- 
zelven in hunne Natuurlyke grootte en, dewyl tuffchen de een en andere zo weinig 
onderfcheid is, zullen zy vermoedelyk Mannetje en Wyfje zyn. De bovenfte Vo- 
gel heeft eenen geelen Bek, trekkende naar Oranjekleur, welke de geheele onder- 
kant tekent van zyn Lyf; doch het bovenfte van zyn Kop, de Nek, Rug en Stuit, 
gelyk ook de Dekvederen der Wieken, zyn Hemelfchblaauw , met eenen {chitteren- 

de 

(20) Pfittacus Paradifi ex Caba. Carrsn, Car. 1. T. Areolatum. Linn. Spec. Plantar. Ed. II. p. 612? 
4. Pfitacus luteus Infüle Cube, Brrss. dv. IV. p.308. Quod Jamaicenfe, 

Plittacus Paradifi. Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. 45. Sp. (21) Ifpida Indica minor. Epw. 4v.I, T. rr. Ars. 
34. Nat. Hit. IV. St. Bl. 264. dol. p.st. T. 54. Alcedo Ifpida. Linn. Syft. Nar. 


(*) Frutex Lauri folio pendulo, Fruêtu tricocco, XII, Gen. 62. Sp. 3. Nat, Hift, IV. St. Bl, 399. 
Semine nigro fplendente. Carzss. Zn Erythuoxylon 


EN ZELDZAAME VOGELEN., 17 


de Gloed aan de Punten der Vederen. Aan * Grondf{tuk heeft het bovenfte gedeelte 
van den Bek, wederzyds, een Oranjegeele Vlak, en agter ieder Oor vertoont zig , 
insgelyks , een klein Bosje van Oranjekleurige Vederen, die een weinig fchynen uit 
te puilen. De Staartvederen, gelyk ook alle Slagpennen , zyn vuil donkerbruin. De 
Pooten en Voeten hebben de zelfde Geftalte als in onze Ysvogelen, en zyn Oranje- 
kleurig bruin. 

De onderfte Vogel heeft eenen zwarten Bek, aan ’% voor-end donkerft, doch naar 
den Kop toe wat Vleefchkleurig in het onderfte gedeelte. De Keel is wit: de Borft, 
het Lyf en de geheele onderkant zyn Oranjekleur; doch aan de zyden van het Lyf 
heeft hy 'er wat groen onder gemengd, Van de Neusgaten af loopt, langs de Oogen 
heen, wederzyds, een Oranjekleurige ftreep, die zig tot aan de zyde van de Nek uit- 
ftrekt. Hier onder loopt, van den hoek des Beks af, een blaauwegtig groene ftreep. 
De bovenkant, de Kop, de Nek, de Rug, de Wieken en Staart, zyn met blaauw- 
agtig groene Kleuren bedekt. Het bovenfte van den Kop en de Streepen onder de 
Oogen, zyn met wat donkerer blaauwe dwars-Streepjes getekend: de Punten der 
Dekvederen op de Wieken zyn lichter gekleurd dan het overige der Vederen. De 
Pooten en Voeten zyn vuil rood. 

Van onze Ysvogelen onderfcheidt zig de bovenfte door zynen geelen Bek, die aan 
de onzen Zwart of donker is; gelyk ook door zyne donkerbruine Slagpennen en Staarte 
vederen. In de onzen zyn dezelven in zo verre groen gerand, dat zig, wanneer de 
Vederen geflooten zyn, de Staart en Wieken aan ’* end groen vertoonen. De onder- 
fte Vogel verfchilt daar in van de onzen, dat hy geene regt glanzige blaauwe Vede. 
ren aan de Rug en Stuit heeft, terwyl die aan de onzen een zeer aanmerkelyk fche- 
merenden Glans hebben. Mer één deezer Vogelen kwam ook een Ysvogel uit Indie, 
die onzen Engelfchen, in Grootte, Geftalte en Kleur, volkomen gelyk was. De 
Heer PreTER COLINSON hadt de goedheid, van my den bovenften Vogel; de Heer 
DoNpripee den onderften te laaten toekomen. Zy waren uit Bengale in Engeland 
overgebragt. 


SISSSISE NE NENENENENENENENENENENENENENENEN 
PL AAT OXxII 
De groene Pappegaay uit Karolina (22). 


Deeze Vogel is Zo groot als, of liever wat kleiner dan een Merel; weegende drie 
en een half Once. Het voorfte deel van zyn Kop is Oranjekleur , doch het agterfte 
deel, als ook de Nek, geel. Het geheele overige Lighaam fchynt groen te zyn, 
doch door een nader onderzoek heb ik bevonden , dat de binnenfte Baard van de 
meefte Slagpennen donkerbruin is. Het bovenfte gedeelte der uitwendige Baard, van 
de groote Slagpennen , is geel , doch naar het End toe worden zy langs hoe donkerer, 
trekkende uit het Geele naar’t Groene, en uit het Groene naar *t Blauwe. Van boven 
is de Rand der Wiek, by de drie Duimen lang naar onderen toe, fchoon Oranjekleur. 
De Wieken zyn taamelyk lang; gelyk ook de Staart, in welke de twee middelfte 
Pennen omtrent anderhalf Duim langer zyn, dan de overigen, en in een Punt uitloo- 
pen: de anderen worden, naar de kanten van de Staart, allengs korter. De Pooten 
en Voeten zyn wit, doch de kleine Vedertjes, die de Schenkels bedekken, groen, 
en eindigen, aan de Kniejen, met een Oranjekleurigen Rand. 
Het Aas deezer Vogelen is Zaad en Kernen van Vrugten, doch inzonderheid Noo- 
ten van Cyprefleboomen en Appelpitten. In de Herfst vallen zy dikwils by Schoolen 
in 
(22) Pfittacus Carolinienfis. Caren. Car, 1. T. rr. Syf?. Nat. XII, Gen. 45. Sp. 13. Nat. Hift. IV. St. 
Biss. 4v. IV. p‚ 350, Plittacus Carolinenfis, Linn. Bl. 244, 


Á, Deel. E 


18 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


in dé Boomgaarden, en doen daar groote Schade, dewyl zy flegts de Pitten zoeken. 
Om die zelfde reden komen zy ook in Virginie, % welk het verfte Land naar ’t Noor- 
den is, alwaar zy, zo veel ik vernomen heb, gezien worden. Hunne Darmen zyn 
voor de Katten een zeker en nel Vergift. Dit is de eenigfte foort van Pappegaaijen , 
die in Karolina valt. Ettelyken derzelven broeden in ’ Land, doch de meeften trek. 
ken verder Zuidwaards. 


De Amerikaanfcbe Cypreffeboom. 


De Cypres is in dit Wereldsdeel, den Tulpeboom uitgezonderd, de hoogfte en 
grootfte Boom. By den Wortel hebben eenigen dertig Voeten Omtreks, en groei 
jen zes Voeten hoog Pieramiedswyze, alsdan twee derde deelen verdunnende: ver- 
volgens worden zy gewoonlyk nog van zeftig tot zeventig Voeten hooger, in de zelf- 
de evenredigheid als andere Boomen. Vier of vyf Voeten ver, rondom deezen Boom, 
fchieten op eene zeer byzondere manier uit den Grond verfcheide Knobbels van vee- 
lerley gedaante en grootte. Eenigen, daar van, verheffen zig maar iets boven den 
Grond; eenigen zyn van één tot vier Voeten hoog en van boven met een gladde roo- 
de Schors bedekt. Deeze Knobbels komen uit den Wortel van den Boom, doch 
brengen geen Bladen noch Takken voort, aangezien de Boom zig alleenlyk door Zaad 
vermenigvuldigt, * welk gelykt naar’ Zaad van de gewoone Cypreflên , zynde 
Balfamiek en welriekende. Het Hout van deezen Boom is onvergelykelyk, en dient 
voornaamelyk om de Huizen daar mede te dekken; alzo hetzelve ligt is, niet veel 
Aderen heeft, en het flegte Weder beter tegenftand biedt, dan eenig ander Hour, 
% welk men hier vindt. De Boom groeit aan * Water, en ftaat gemeenlyk één; ja 
ook wel vyf of zes Voeten diep daar in. Deeze Standplaats fchynt veelerley Vogels 
aan te lokken, om op zyn lugtige Takken te neftelen en te broeden. Onder dezelven 
is deeze onze Pappegaay ook gewoon, zyn Neft daar op te bouwen , en in Oktober 
te aazen op het alsdan ryp wordende Zaad, 


De Arabifcbe Trapgans (23). 


_ Deeze Vogel heeft byna de grootte van een Kalkoenfe Haan: zyne Pooten en 
Hals zyn langer , doch zyn Lyf is dunner dan in de gewoone Trapganzen. De Sneb 
is langer, dan die gemeenlyk anders is aan de Soorten van Hoenderen, tot welken 
fommigen deezen Vogel betrekken. Van de Punt af tot aan de hoeken van den Bek, 
is de Sneb vierdhalf Duim lang , hebbende een heldere Hoornkleur, doch welke aan 
de Punt wat donkerer wordt. De Neusgaten zyn lang en ftaan digt aan * Voorhoofd 
De Oogen hebben eene zwarte Kleur: de Kop is van vooren wit, doch heeft boven 
de Oogen eene zwarte Streep, die voorwaards in eene Punt eindigt, maar agterwaards - 
breeder wordt, en een Soort van zwarte Kuif formeert, waarvan een. korte zwarte 
Streep zig uitftrekt tot agter aan het Oog. Van vooren is de Hals Afchgraauw met 
wat donkerer dwarsftreepjes. Het agterfte gedeelte van den Hals en de Rug zyn bruin 
van Kleur, met fyne zwartagtige dwarfe Streepen. De Dekvederen der Wieken heb- 
ben met de Rug eenerley Kleur, en derzelver witte Punten formeeren Maanswyze 
Vlakken. De Rand der Wiek is van boven wit, en van daar komt een breede witte 
Streep, welke de Dekvederen van de Slagpennen afzondert. Deeze Streep is met 
kleine Vlakjes befprengd, waar van men boven weinige of in % geheel. geene ziet’, 
doch 
(23) Otis Arabica, Epw. fl. T. re, Briss: 4v. V, . 2 k | 
P. 65) OriswAnbrstnn: sit. Na xii Ga. Ab SNOER Ve an 


ENCZELDZAAME VOGELE Ne, 19. 


Zn 


doch naar beneden zyn zy overvloediger en dikker. De Agter-Wiek is zwart, en haa- 
re Veders hebben witte Punten. De voorfte Slagpennen zyn zwart; de middelften 
zwart en wit gevlakt, doordien Zy een gedeelte van de bovengemelde Streep uit 
maaken, die fcheef door de Wiek loopt: de binnenfte Slagpennen hebben met de Rug, 
daar zy digtft aan komen, eenerley kleur. De Borft, het Lyf, de Pooten en de ge- 
heele onderkant, zien uit den witten. De Staart heeft, van boven, even die zelfde 
kleur als de Rug, hoewel de nitwaardfe Baard der naar buiten ftaande Vederen, ten dee- 
le wit is. Over de onderfte zyde der Staart loopt, by de Punten der Vederen, over= 
“dwars, een bruine Streep. De Pooten’ zyn zeer lang, en hebben ieder maar drie. 
Toonen, welke zeer kort zyn, en voorwaards gerigt ftaan. De Beenen zyn, tot 
boven de Knie, zonder Vederen, en, zo wel als de Voeten, met eene Schubbige 
Huid, van witagtige of helder bruine Kleur, bedekt, welke ook de Klaauwen hebben. 
Deeze eld in het Huis van mynen hoog ge-eerden Patroon, den Baronet 
Sir HANS SLOANE, te Londen, levendig gehouden. Deeze Heer heeft de goedheid 
gehad, van my altoos vryheid te geeven, om verfcheide zeldzaame Dingen, welken 
hy bezat, uit te fchilderen. De Vogel was van Mocha, in Gelukkig Arabie, overs 
gebragt, en aan gedagten Heer door den Schildknaap en Thefurier der Ooftindifche 
Kompagnie, KAREL Dunors, prefent gedaan. Hy is tot dus verre, zo veel wy 
weeten, nog van niemand befchreeven. 


SSS SS SSS SIS SISISSISISIS ISSISISISSSISSISISISS 


BL AAT XXIV 
De Purperkleurige Kaauw (24). 


Deeze Vogel, die zes Oncen weegt; is omtrent een derde kleiner dan de ge- 
meene Kaauwen. Zyn Bek is zwart, de Oogen zyn graauw, de Staart is lang, 
en heeft in *t midden een Veder, welke onder de overigen , die aan beide zyden al- 
lengs korter worden, delangfte is. Van verre fchynen zy allen zwart te zyn, doch 
van naby zien zy ‘er purperagtig uit; gelyk dus in % byzonder de Kop, als ook de 
Hals, den meeften Glans heeft. Het Wyfje is over % geheel bruin, doch inzonder- 
heid de Wieken, Rug en Staart, het donkerfte. 

Zy maaken hunne Neften overal în ’ Land, doch voornaamelyk op afgelegene en 
ftille plaatfen, op de Takken der Boomen, en, na dat zy zig aldaar fterk vermenig- 
vuldied hebben, vergaderen zy zig in de Herfst in zulk een menigte op de bewoonde 
EE dat zy dikwils de Lugt verduifteren. Ook ziet men ze ettelyke Mylen ver 
dus met elkander vliegen. Op alle plaatfen, daar zy zig nederzetten, doen zy groot 
nadeel aan het Koorn, en verzamelen-zig , ’s Winters, by fchoolen om de Schuuren. 
Zy hebben een garftige Reuk en een grof zwart Vleefch, daar men zelden tot Spyze 

ebruik van maakt. 3 

[De Sweeden, in nieuw Jerfey, noemenze, volgens Kam; Mays-Dieven, om 
‚dat zy aan de Spaanfche Tarwe groot nadeel doen ; doch de Engelfchen geeven ?er , 
wegens de kleur, den naam aan van Zwart-Wogelen. Zy gelyken ten deele naar een 
Kaauw, ten deele naar een Lyfter, ten deele naar een Spreeuw : doch deeze komen 

„zy het naafte in Geftalte, hoewel zy in een ander opzigt de Kraaijen meer gelyken, 
haalende de gezaaide Tarw uit den Grond en de Aairen grootendeels vernielende. 
„Hunne ftoutheid en menigte was zo groot , dat de Regeering in Penfylvanie en Nieuw 
Engeland een Prys ftelde op het duizend, die men dood kwam te leveren, en daar 
door is het getal van deeze Mays-Dieven, indie Geweften, grootelyks verminderd. 
mie en LAAT 
24) Monedula purpurea, Catesn. Car, I, T, 12, Pi- Syt. Nat, XIL Gen. 53. Sp. 7. Purper Kaauwtje. Nat, 
ca Jamaicenfis. Biss. 4v,.2. Pp. 41. Merops niger.Iri- Hit. IV. St, Bl, 343. 
de argenteâ, Brown. Jam. 476. Gracula Quifcula. Lann. E 
2 


20 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


ISIS SSS SESSIES SESSIES SISI SSISISISIS SIS SISISI ses: 
PLAAT XXV. 


De Brafiliaanfche Faifant (25). 


Deeze Vogel is wat grooter dan een gemeene Hen, ja byna zo groot als een der 
grootfte Soorten van onze Hoenderen. De Geftalte zweemt taamelyk naar die der Kal- 
koenfe Haanen, waar mede hy, in veele opzigten, overeenkomtftig fchynt te zyn. 
Zyn Bek is regt, en langer dan de Bek van een Hoen; doch aan de Punt is dezelve 
wat nederwaards geboogen, en heeft eene zwarte kleur. De Neusgaten {taan zeer 
digt aan den Kop, welke op de zyden ontbloot van Vederen is, en-eene blaauw Pur- 
perkleurige Huid heeft. Midden in deeze kaale ruimte ftaan de Oogen, die eenen 
donkeren uil Oranjekleurigen Ring hebben. Onder de Kin, en langs een gedeelte van 
den Hals, hangt een flappe Huid, van een fchoon roode Kleur, die dunnetjes be- 
groeid is met zwarte Haairtjes. Het bovenfte deel van den Kop bedekken zwarte Ves 
deren, welken de Vogel als een Kam overend kan zetten. Aan eenigen befpeurt men 
weinig of in °t geheel niets van zodanig een Kam, en deeze houd ik voor Hennen. 
Hert geheele Lyf is, van den Kop af tot het onderfte toe, met zwarte of zeer don- 
kere Roeftkleurige Vederen bedekt. Het voorfte deel van den Hals, de Borft en 
het Lyf, hebben witte, nederwaards geftrekte, met de donkere Kleur vermengde, 
Vlakken en Stippen. De Dekvederen der Wieken geeven eenigermaate een groenen 
en Purperkleurigen Glans van zig: doch de Slagpennen fpeelen meer in % paarfche: 
de Rug en Stuit hebben een Koperkleurigen Weerfchyn. Deeze verfcheiderley Glans, 

„nu, maakt, naar dat de Lichtftraalen ’er op de eene of andere manier op vallen, ge- 
duurig een verfchillende Kleur. In% donkere, daarentegen „heeft de Vogel int geheel 
geen Glans. De Staart is taamelyk lang, van Geftalte als die van eenen Kalkoenfen 
Haan, en donker zwartagtig. De Pooten en Voeten zyn helder rood, en deeze heb- 
ben vier, volgens den gewoonen trant geplaatfte, Vingeren. Geen Spooren heb ik ’er 
aan waarneemen kunnen. De drie voorfte Vingers waren eenigermaate door een 
Vlies famengevoegd en de Klaauwen waren zwart. 

Een deezer Vogelen heb ik by den Kapitein CHANDLER, te Stepney , gezien ; die 
denzelven van een der Suiker-Eilanden, in de Weftindiën, mede gebragt hadt, het 
welk ik niet weet te noemen; doch ik geloof, dat hy op de meeften derzelven te vin- 
den zy. De Brafiliaanfche Yacupema van MARCGRAAF houd ik voor even den zelf. 
den Vogel, niettegenftaande zyne befchryving van de onze wat verfchillende is. 


Berlee ASrA De SVL 
De zwarte Spreeuw met roode Wieken (26). 


ENEN 


Het Mannetje weegt tuflchen drie en vier Oncen; doch ten aanzien der Geftalte 
en Grootte komt hy met onze Spreeuwen overeen. De geheele Vogel is zwart, het 
bovenfte deel der Wieken alleenlyk uitgezonderd, en, indien de Schouders aan den- 
zelven niet hoog Scharlaken rood waren, zou hy weinig fchoonheid hebben. Hy en 
de Purperkleurige Kaauw zyn van den zelfden aart en in het Koorn regte Veelvraaten. 
Zy fchynen zig, als % ware, met elkander te vereenigen, om zo veel nadeel toe te 

bren= 


(25) Phafianus Brafilienfis, Quan five Guan diëtus. Carol. 1, T. 13. Iéterus Pteropheeniceus. Brass. dv, IT. 
Epw. 4v. L T. 13. Gallopavo Brafilienfis, Briss. 4v. I. P. 97. Pteropheenicus Indiaram. NrerzmB. Nat, 225. 
p. 162. Meleagris: criftata, Linn. Syf?, Nat, XII, Gen. Oriolus niger Alarum Reêtricibus fulvis. Linn. Syft. 
99. Sp. 2. Nar. Hijt. V, St. Bl, 342. Nat. XIL Gen, 52, Sp. 5. 

(26) Sturnus niger Alis fuperne rubentibus. Carzsp. 


EN ZELDZAAME VOGELEN, ap 


‚ brengen; als maar doenlyk is, en zyn des te meer te vreezen , om dat de beide Soor: 
ten {choolswyze mer elkander vliegen, en, de Broedtyd uitgezonderd, altoos by elk- 
ander blyven, waar door zy dan; het geheele Land door, veel fchade veroirzaaken. 
Schiet men onder den hoop, dan zullen gemeenlyk van beide Soorten eenigen ge- 
troffen zyn; doch, eer men weder laaden kan, zyn ?er dikwils op de zelfde plaats 
meer by elkander, dan 'er geweeft waren, voor dat men op dezelven fchoot. Het 
zyn de flimfte en fchadelykfte Vogels door het geheele Land. | 
Deeze Vogel fchynt die gene te zyn , welken HERNANDEZ Acolchichi noemt: 
zie Wirr. Ornith. p. 391. Zy bouwen haar Neft in Karolina en Virginie niet op 
Boomen, maar altoos in Rietboflchen op ’t Water, vlegtende de Punten van het Riet 
zeer konftig in elkander en haar Neft daar onder zodanig maakende;, dat het van bo- 
ven gedekt is, en van onderen door % Water ook niet nat gemaakt wordt. Anders 
zyn het tamme en vlugge Vogels, die men het {preeken en zingen leeren kan. De 
Wyfjes zyn merkelyk kleiner dan de Mannetjes, graauw gefpikkeld, en aan de 
Wieken niet zo hoog rood. | 


Het WW afbboompje met breede Myrtbebladeren. (*) 


Dit is een Heeftergewas, dat gewoonlyk niet meer dan drie Voeten hoog groeit; 
zynde daar door, als ook door de breedte van zyne Blaadjes, gemakkelyk van de 
gewoone Myrtheboomen te onderfcheiden. Van deszelfs Beflen wordt in Karolina 


Wafch gemaakt. 


WEE IBE aetat deet degree 
Piel AAT: XXVII. 


De groen gevleugelde Duif (27). 


Deeze Duif is op de Plaat in haare Natuurlyke Grootte voorgefteld. Zy is meet 
rond-dan langlyvig, en haar Staart, zo wel als de Wieken, zyn zo lang niet, als in 
de meefte andere Soorten van Duiven. . Naar myn oordeel is het de fchoonfte onder 
allerley flag van Duiven, dat ik ooit heb gezien. Haar Bek is bykans een Duim lang 
en taamelyk dun, en van deszelfs Punt tot aan de Neusgaten, zo wel in de bovenfte - 
als onderfte helft, Scharlaken rood: maar van de Neusgaten tot aan den Kop bleek- 
blaauw, en boven verheft hy zig een weinig. Het Oog is donker, het Voorhoofd 
wit, en van hetzelve loopen twee witte Streepen, over de Oogen heen, naar het 
agterfte gedeelte van den Kop, wiens Top blaauwagtig isen de zyden; zo wel als 
die van de Hals en Borft, Roozekleur. Het agterfte van den Hals verandert allengs, 
van de Zyden af, en wordt donkerer rood, Het Lyf is Oranjeachtig ; doch deeze Kleur 
verdwynt ongewaarwordelyk , door haare vermenging met het Roozekleurige van de 
Borft. De bovenfte zyde der Wieken is, naar dat de Lichtftraalen daar op vallen, 
fchoon groen, of in een andere plaatzing glanzig Koper-, ja zelfs Goudkleur. De 
grootfte Slagpennen zyn vuil zwart. De Schouder of de bovenfte rand der Wiek, 

heeft kleine witte Vlakken. Onder de Dekvederen der Vlerken was een enkele witte 
Pluim, doch flegts aan de eene zyde. De Zyden, onder de Wieken, hebben met 
het Lyf eenerley Kleur. De Dekvederen zyn dan den binnekant der Wieken donker 
Kaneelkleurig, en de inwaardfe Baarden der Slagpennen hebben, een goed end wegs 
van haaren oirfprong af, naar het Eind toe, dergelyke Kleur, doch verder zyn zy 
don- 

(*) Myrtus Btabantice (imilis Carolinienfis, humi- (27) Columba Indica Alis viridibus. Enw. 4v. LT. 
Jior, foliis latioribus & magis ferratis, Caress. Car, T. 14. Palumbus Amboinenfis. Brrss. 4o, I, p. 150. T. 15: 
T. rg. Myrtus foliis lanceolatis ferratis, fruêtu baccato, fig. 1. Columba Corpore purpureo, Humeris viridibus, 


Hors, Cliffart. 455. Roven. Lugd. Bat, Prodr. 527. My- _Pileo ceerulefcente. Columba Indica. Linn. Sy/?. Nat, 
rica Cerifera, Linn. Spec. Plant. Ed, IL. Tom. 2.p. 1453. XII Gen. zog. Sp. 29. Nat. Hit. V. St. Bl. 452. 


T. Deel. F 


22 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


donker zwart. De Rug is, in % midden , vuil bruin: haar onderfte gedeelte, 
daarentegen , en de Dekvederen van de Staart, zyn Afchgraauw. De middelfte Staart- 
vederen zyn zwart; doch de buitenfte Afchgraauw met zwarte Punten. De Pooten 
en Voeten hebben eene roode Kleur, welke de meefte Soorten van Duiven gemeen 
is, en de Klaauwen zyn lichtbruin. 

Deeze-Duif werdt aan den Heer J. WARNER , een Koopman in Rotherhith, ver- 
eerd, en ik hebze, ten zynen huize, uitgefchilderd. Hy zeid’ my, dat dezelve uit 
Weftindie was gekomen. Ook heb ik een anderen dergelyken Vogel gezien, die by 
den Heer HANS SLOANE, eenigen tyd, ìn een Kouw geleefd heeft, 


SISSI SISI SIS SSS SSS SSS SISSI SISSI SISI SESIE 
PL ASAD XXVII 


De Karolinifche Ortolaan of Ryflvogel (28). 


In % begin van September, wanneer de Ryftkorrels nog zagt en Melkig zyn, be- 
vindt zig een ongelooflyke menigte van deeze Vogelen, fchoolswyze, op afgelege- 
ne Landen, tot een zeer groot nadeel der Ingezetenen. In’ jaar 1724 hebben zy 
iemand, die digt aan de Rivier Ashley woonde, veertig Morgens Ryft zodanig afge- 
vreten , dat hy bykans twyfelde of hem wel zyne moeite betaald zou worden, wan- 
neer hy het nog overgebleevene inzamelde. Men houdtze, in Karolina, voor de lek. 
kerften van alle Vogelen. Als zy eerft overkomen zyn zy mager, doch worden in 
weinig Dagen zo ongemeen vet, dat zy niet dan langzaam, ja naauwlyks vliegen 
kunnen. Schiet menze, zo barften zy dikwils door den Val. Zy blyven omtrent drie 
Weeken lang , en, wanneer de Ry{t begint hard te worden, dan trekken zy weder weg. 

Deeze Vogel heeft iets zo byzonders en buitengemeens, dat ik niet nalaaten kan, 
daar van Berigt te geeven. Wanneer zy in September, by zo ontelbaare menigten, 
fchoolswyze op de Landen zig bevinden, om de Ryft af te vreeten; dan komen en- 
kel Wyfjes, zonder van een eenig Mannetje begeleid te worden. Toen ik waarnam, 
dat zy allen eenerley Vederen hadden, zo dagt ik dat zy van beiderley Sexe, doch 

nog zo jong waren, dat zy haare volkomene Kleur nog niet hadden: maar, toen ik 
“eenige dozynen, die tot braaden waren gereed gemaakt, opende, vond ik niet dan 
Wyfjes. Om volkomen daar van verzekerd te zyn, herhaalde ik dit onderzoek ver- 
fcheide maalen op veelen van deeze Vogelen; doch ik heb er, in deeze tyd des 
jaars, nooit een Mannetje onder kunnen vinden. 

In % begin des Voorjaars komt wel het Mannetje en Wyfje met elkander, doch 
dan ftryken zy maar voorby. Wanneer ik, op deezen tyd, dergelyk onderzoek in ’ 
werk ftelde, waren de beide Sexen zeer wel te onderfcheiden. Het Wyf je, dat ei- 
gentlyk de Ryftvogel is, heeft byna de grootte van een Leeurik, en is op de Rug 
byna van die zelfde Kleur; doch de Borft en het Lyf zyn bleekgeel, de Bek is dik 
en zeer fpits, en van gedaante als in de meefte andere Vogelen, die Koorn vreeten. 
Het fchynt die Vogel te zyn, welken WirLouanBY App. p. 386, onder den naam 
van Maja befchreeven heeft. Toen ik, in September des Jaars 1725 , op het Ver- 
dek van eene Sloep, aan de Reede by het Eiland Andros, lag ; zo hoordé het gehee- 
le Gezelfchap benevens my, drie Nagten agtereen, hoe deeze Vogels voorby vloo- 
gen: want Zy Zyn, door hun Gefchreeuw „ligtelyk van anderen te onderfcheiden. 
Zy vloogen over onze Hoofden. Noordwaards heen, ’ welk de regte koers is, dien 
zy van Kuba naar Karolina neemen. Dit doet my gelooven, dat, wanneer zy op Ku- 
ba de Ryft, die aldaar vroeger ryp is, verteerd hebben, zy zig dan, tot het zelfde 

ein- 
jlanus Carolinienfis. Carrss. Car.1, T, r4. RN ingì 
mi he prate Tt 5. berta Ore Orte Ben ee eee 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 23 


3 
einde over Zee naar Karolina begeeven, dewyl hun alsdan de Ryít beter behaagt, 
welke aldaar te grocijen ftaar, 

De Bek van ‘t Mannetje is Loodkleurig: het voorfte deel van zyn Kop zwart: het - 
agterfte, zo wel als de Nek, roodagtig geel. Het bovenfte gedeelte van de Wieken 
is wit, de Rug naaft aan den Kop zwart en verder naar beneden toe graauw : de Stuit 
‘wit; het grootfte deel van de Wiek , benevens de geheele Staart, zwart. De Pooten 
en Voeten zyn, in de beide Sexen, bruin. [Het Wyfje is hier, op een Halm met 
Ryftkorrels beladen, of op den Steel van eene Ryft- Aair, zittende, afgebeeld. 


% EBEN ETE DEP EDEL DE BEEDLE BEE OPERERENDE 


BR ACTA STEIN 
De lang geflaarte Duif (29). 


De Afbeelding vertoont deezen Vogel in zyne Natuurlyke grootte. Zyn Kop is, 
ten aanzien des Lighaams, klein; de Hals van middelmaatige langte, doch het Lyf 
taamelyk lang, De Staart overtreft in langte het geheele Lighàam, en de Wieken zyn 
middelmaatig lang. De Bek is regt en niet zeer dik; ook aan de Punt wat geboogen, 
Hoornkleurig, om de Neusgaten helder en wat verheven, doch naar de Punt toe don- 
skerer. De Ring in % Oog is donker van Kleur. Van den hoek des Beks loopt, tot 
aan het Oog, een witte Streep, welke om het Oog een kring maakt. Het voorfte 
deel van den Kop is , boven en onder den Bek, rosagtig Aardkleur; het agterfte deel 
js Duivenblaauw en taamelyk helder. Deeze Kleuren verfmelten, ter plaatf@ daar Zy 
zig vereenigen, in elkander, en daar zy aan de zyden wan den Kop, onder de Ope- 
ningen der Ooren, tegen elkander ftooten, is wederzyds een ronde zwarte Vlak, zo 
„groot als een Peperkorrel. Van vooren is de Hals, gelyk ook de Borft, roodagtig, 
en wel meer van boven dan van onderen, daar deeze, naar het Lyf toe, allengs Aard- 
kleurig wordt, Het onderfte deel des Lighaams, de Schenkels en Dekvederen van de 
Staart, zyn Aardkleurig, waar onder zig wat Afchgraauw mengt. De boveníte zyde 
van den Hals, de Rug en Wieken, zyn donker , vuil bruin; doch de Slagpennen don= 
skerer dan de Dekvederen; ‘hoewel de rand des Baards aan de laatftgemelden helderer 
is dan het overige van de Vleugel, De Veders van de Schouders, tu{lëhen de Rug en 
Wieken, als ook eenige der naaft aan de Rug leggende Slagpennen en Dekvederen, 
zyn aan haar nd met langwerpig ronde zwarte Vlakken, van verfcheiderley grootte, 
gedekt; van welken ’er ongevaar tien of twaalf aan ieder zyde zyn. De Stuit en de 
Dekvederen van de Staart zyn meer Afchgraauw, dan de Rug en Wieken. De mid- 
delfte Vederen vande Staart zyn zeer lang en zwart: die aan de zyden worden allengs 
korter; zodanig, dat de uiterfte aan ieder zyde niet veel langer is dan de helft van de 
middelfte. De uiterfte Vederen zyn blaauwagtig of Afchgraauw, en hebben digt aan 
2% End, dat wit is, zwarte langwerpige Vlakken. De Pooten en Voeten zyn, gelyk 
in andere Duiven, rood, en aan dezelven zyn vier op de gewoone manier geplaatfte 

Vingers, met bruine Klaauwen. : 

Het byzonderfte aan deeze Duif is de lange Staart, welke zig byna als die van een 
‘Aakfter vertoont, hoedanige ik aan geen {lag van Duiven, ooit door my gezien, 
“heb waargenomen. Anders is dezelve, van eenige andere Weftindifche Duiven, 
naauwlyks verfchillende, Ik heb deezen Vogel uitgefchilderd by den Heer J. War- 
NER te Rotherhith, die hem van iemand hadt gekreegen, door welken hy uit de 
‘Weflindien was medegebragt. 
ie, Aut PLAAT 


(29) Columba Caudà longâ, Epw. 4v‚1I. T.r5. Turtur Linn. Syf?. Nat. XIL, Gen, 1o4. Sp. 40. Columba ma- 
„Americanus. Brass. dvs L, p. zo2. Columba marginata. croura, Langftaart. Nat, Hijb, V. St. 450. 


F 3 


24 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 


GEER BEDEELDEN DINE EBEN EDEL REE EEDE EE GEE HEEE DE 
PEEL A Atl e At 


De blaauwe gekuifde Gaay (30). 


Deeze Vogel is volkomen zo groot, ja grooter dan een Spreeuw. Zyn Bek is 
zwart, en aan °t Grondftuk van deszelfs bovenfte gedeelte zyn zwarte Vederen , wel- 
ke dwars boven de Oogen een {malle Streep formeeren , die zig met een breede, om 
den Kop en Hals gaande, vereenigt. Zyne Kuif beftaat uit lange Vederen, die hy 
naar believen overend zet. De Rug is donker purperkleur. De binnenfte Baard der 
grootfte Slagpennen is zwart, de buitenfte blaauw met zwarte Streepen, welke dwars 
door ieder Veder gaan. De Enden der Vederen zyn wit gezoomd. De Staart is blaauw, 
en met even zodanige dwars-Streepen, als de Wieken, getekend, Hy heeft anders 
een dergelyke Geftalte als onze Gaay ; doch zyn Geluid is aangenaamer. Het Wyfje 
is niet zo levendig van Kleur: anders heeft geen verfchil cuflchen beiden plaats. 


De gladde Winde met Laurierbladen en zwarte Beffen (*). 


Deeze Plant is gemeenlyk te vinden op vogtige plaatfen. Zy brengt uit haaren 
Wortel veele groene Steelen voort, wier Ranken alles, wat digt by dezelven ftaar , 
taamelyk wyd overloopen. Dikwils klimt Zy meer dan zeftien Voeten in de hoog- 
te, en wordt zo dik van Loof , dat zy in den Zomer eene ondoordringelyke Schaduw 
maakt, en °s Winters aan het Vee tot een warm befchutzel dient. De Bladen komen, 
in dikte en kleur, met de Bladen van den Mannetjes Laurierboom overeen, doch in 
figuur gelyken zy meer naar die van den Wyfjes Laurierboom, en hebben buiten de 
middel-Rib geene zigtbaare Aderen. [De Steelen van dit Gewas zyn gedoornd, doch 
de Bladen ongedoornd.| De Bloemen zyn witagtig en klein, De Vrugt groeit by ron- 
de Troflen , en beftaat uit eene zwarte Bezie, welke een enkeld hard Zaadkorreltje 
in zig bevat. In Oktober wordt zy ryp. Daar aazen eenige Vogelen op, doch inzon= 
derheid deeze Gaaijen. 


ISIS SISI ES SISISI ISIS SISSI St 
PB. L.A AT XXXL 
De bruine dwars geffreepte Duif (3x). 


Ten aanzien van de Geftalte gelykt deeze Vogel zeer veel naar de meefte Soorten 
van Duiven; doch wat de Grootte betreft behoort hy tot de kleinften, In Grootte, 
naamelyk, komt hy met de hier voorgeftelde Afbeelding overeen, of, zo ’er eenig 
onderfcheid tuflchen ware, is dit zeer klein. De Staart heeft dezelve , naar evenredig- 
heid van het Lighaam, taamelyk lang , en haare Vederen zyn in langte aan elkander 
gelyk. De Bek heeft even de zelfde figuur als in andere Duiven, en is helder Hoorn- 
kleurig. Van de Neusgaten loopt tot aan het Oog, en om hetzelve heen, een finale 
witte Streek: de Kring van ’t Oog is blaauwagtig. Aan ’t Voorhoofd, om het Oog 
heen, aan de zyde van den Kop en onder den Bek is hy hemelfchblaauw. Boven en 
agter heeft hy den Kop roodagtig. Het voorfte deel van den Hals, de Borft, het Lyf 
en de Pooten , zyn flaauw Roozekleur; de Vederen onder de Staart wit. Aan de 
zyden is de Hals, gelykerwys de beide zyden des Lighaams onder de Wieken, (wel- 

ke 


(30) Pica Glandaria coerulea criftata. Caress, Car.I. _ pidatis. PLuN. Ic. 85. Smilax Laurifolia. Linn. Spec. 

T. 15. Garrulus Canadenfis coeruleus. Briss. 4v. IL. p. Plant. Ed. II, P. 1460. 

54. T. 4. f. 2. Corvus criftatus. Linn. Sy/?. Nat, XII, (31) Columba fafca , Undulis obfcurioribus transver- 

Gen. 5o. Sp. 8. Nat. Hift. IV. St. Bl, 316. fis notata. Epw, 4v. 1. T. 16. Turtur Indicus ftriatus. 
(£) Smilax levis, Lauri folio, Baccis nigris, CaresB. _BRrss. Ao. TI, p. zog, Columba ftriata, Linn. Sy/?. Nat. 

Car, LT, 15, China altera aculeata, foliis oblongis cus-__ XII, Gen. 104, Sp. 18. 


ke 


EN ZÜLDZAAME VOGBLEN 3 


ke ook eenigszins in  gezigt komen, wanneer de Wieken geflooten zyn,) van 
blaauwagtige Kleur, en tevens digt bezet met zeer fyne donkerbruine of zwartagtige 
dwars-Streepjes. De Hals, de Rug, de Wieken en de Staart, zyn van boven donker- 
« bruinagtig Afchgraauw. Het agterfte deel van den Hals, de Rug, en de Dekveders 
der Wieken, zyn met duidelyk in ‘t Oog vallende zwarte dwars-Streepen getekend, 
die niet ver van elkander afftaan, zig van den eenen Vleugel tot den anderen, over 
de Rug heen, uitftrekken, en maar een weinig afgebroken zyn. De groote Slag- 
pennen vallen een weinig donkerer, dan de Dekvederen der Wieken, en fchoon de 
„Staart de Kleur van * Lighaam heeft, zyn doch derzelver buitenfte Vederen donkerer 
en byna zwart: maar het uiterfte End van deeze is, byna een Duim lang, wit. De 
Pooten en Voeten Zyn nagenoeg als in andere Duiven , doch bleeker rood dan 
gewoonlyk en hebben de Klaauwen bruin. Offchoon ik veelerley verfchillende Kleu- 
ren van deezen Vogel bygebragt heb, moet men zig doch niet verbeelden, dat twee 
van deeze Kleuren zig zodanig van elkander onderfcheiden, als een paar tegen elkan- 
der aan gezette Vlakken: maar de eene Kleur vereenigt en vermengt zig met de an- 
dere, gelykerwys een Konft- Schilder zyne zagtíte Schaduwen aanbrengt. 
_ Ik heb deeze Tekening naar den leevenden Vogel, in’ Huis van den Heer KAREL 
WAGERs te Parfons- Green, gemaakt. Dezelve was; zo my zyne Gemaalin be= 
rigtte, uit Ooftindie gekomen. 


\ 


SSS SS ESSSSIE SISISISISIKS SIS SESSIES SISSI SS Ees 
BEL A A TD XXXIL | 
De groote zwarte Specht, met een witten Bek èn roode Kuif (32). 


Deeze Vogel weegt twintig Once, en is ongèvaar zo groot, of ook wel wat 
grooter, dan eene Kraay. Zyn Bek is zo wit als Elpebeen, drie Duimen lang, en 
heeft, van zyn Wortel af tot aan de Punt, een Groef of Geutje. De Oogkring is 
geel en het agterfte deel van den Kop praalt met een groote fpit{e Kuif van Scharlaken 
roode Vederen. Aan ieder zyde van den Hals loopt, van het Oog af naar de Wieken 
toe, een Haäakvormige witte Streep. Het onderfte deel van de Rug en Wieken is 
wit, tot aan de groote Slagpennen: voor ’ overige is deeze Vogel t” eenemaal zwart. 

De Indiaanen van Kanada agten den Bek van deeze Spechten zeer hoog,en maaken 
daar van Kroonen voor hunne Helden en Vorften, doordien zy deeze Bekken, met 
opwaards gekeerde Punten, in eenen Ring vaft zetten, Alzo de Noorder Indiaanen, 
in hunne koude Landen, geene zodanige Vogelen hebben, koopen zy dezelven van de 
genen die Zuidelyk woonen, en geeven , voor éénen Bek, twee of drie Gemzen-Huiden, 

‚. Deeze Vogels leeveti voornaamelyk van Mieren , Houtwormen en andere Infekten 5 
welke zy uit rottige Boomen hakken. De Natuur, naamelyk, heeft hunnen Bek zo 
toegericht, dat zy in den tyd van één of twee Uuren een korf vol Spaanderen maa- 
ken; weshalve zy van de Spanjaarden Carpenteros, dat is Timmerluy , getyteld wor- 
den; [doch in Duitfchland geeft men ook, wegens het kloppen op de Boomen, den 
naam van Timmerman aan den gewoonen Specht.] 


De Eik met Wilgen- Bladeren (*. 


Deeze Eik groeit niet, dan in laage vogtige Landftreeken. Haare Bladen zyn lang 
en fmal, met eenen effenen Rand, eri gelyken zeer veel naar Wilgen- Bladeren. Het 
Hout is week en heeft dikke Vezelen, deugende ook tot gebruik zo goed niet, als 
het Hout der andere Soorten van Eikeboomen. By zagt Winter-Weer behouden zy 

in Karolina haare Bladen, doch in Virginie laaten zy dezelven vallen. 
PLAAT 


(32) Picus maximus Roftro albo, Carzss. Car, 1, T. (*) Quercus, an potius Ilex, Marilandica, folio lon- 
16. Picus niger Carolinenfis, Briss. 4v, IV, p. 26. Ipe- go, angufto, Salicis, Caressa. Car. I. T. 16. Quercus 
cu. Marcorav. Braf, 207, Picus imbrifoetus. Nier, _foliis lanceolatis integerrimis glabris, Gron Virg. 117; 
Nat. 223. Wir, Orn, gor. Picus principalis. Linn. 149. Quercus Phellos. Linn. Spec. Plans, Ed, IL, p. 1412, 
Syf?. Nat. XIL Gen, 59. Sp. 2. Nat, ijt, IV. St. BIJ 376. 


d, Deel, an G 3 


26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


EN EN ENNENNENENNENENENNENENENENEN SSID SISISIESISISIEK 


Pa LAAD > XXXL 


» 


Het Ooflindifch Kaauwtje, Minor of. Mino genaamd, groot en klein G 3). 


De gedagte naam, die aan deezen Vogel gegeven wordt, geloof ik dat in het Land, 
van waar hy tot ons gebragt is, de Indiaan{che naam zy. Hy fchynt my met de Kaauw 
wat overeen te komen. Men heeft ’er tweederley, een groote en kleine. De eerfte. 
is, ten aanzien van zyne grootte, een Kaauw of Aakfter gelyk; de kleine zal een 
Merel niet veel overtreffen: des de eene ten minfte tweemaal zo groot is als de an- 
dere. Zy hebben middelmaatig groote Koppen, taamelyk dikke ronde Lyven en 
korte Staarten. Hunne Pooten zyn van middelmaatige langte: de Bek is van boven 
naar beneden aan den Wortel taamelyk dik, doch op zyde wat plat: naar den Kop 
toe rood met eene geele Punt aan den kleinften Vogel, ‘doch aan den grooten t’ ee- 
nemaal geel: hy loopt in geen van beiden aan ’ Eind fpits, of heeft geene fcherpe 
Punt. De Vederen loopen wederzyds, tot aan de Neusgaten, over den Bek heen. 
De Oogen zyn, in de groote zo wel als in de kleine, Hazelnootenkleur, en van ag- 
teren hebben zy, aan den Kop, twee kleine Halfmaanswyze Lappen van een gec- 
le Huid, wier Punten opwaards gerigt zyn. Agter de Oogen is, aan elke zyde, 
één van deeze Punten te zien; terwyl de beide anderen zig, aan % agterfte deel van 
den Kop, met elkander verenigen. Onder de Oogen zyn andere geele Vlakken 
van eene kaale Huid, welke zig met de voorigen op eene manier, die niet ligt te 
befchryven is, vereenigen. In de Afbeelding heb ik my toegelegd om zulks naauw- 
keurig aan te toonen; alzo de Heer AriN, by het uitgeeven van deezen Vogel, 
deeze Vlakken niet wel befchreeven heeft, die niettemin, zo wel in deszelfs Figuur; 
als in de befchryving, de voornaamfte Kenmerken uitmaaken. Ik heb gelegenheid ge- 
had om verfcheide van deeze, hoewel zeer raare Vogelen, te onderzoeken. De 
Kop, de Hals, het Lyf, de Wieken en de Staart, zyn gedekt met zeer glanzige. 
zwarte Vederen, die, naar dat het Licht op dezelven valt, in * blaauwe, groene en 
Purperkleurige fpeelen. De Vedertjes, die van de kaale Lappen der Huid, aan % ag- 
terfte van den Kop, omringd worden, zyn zo fyn, dat zy gelyken naar Hazir of 
Fluweel. Hert gronddeel is aan eenigen der voorfte Slagpennen wit, weshalven zy, 
in ’ midden van de Wiek, eene witte Vlak maaken. De Pooten en Voeten zyn van 
eene geele Kleur, die in den kleinen Vogel wat naar Oranje trekt, doch in den grooten 
meer geel is. De Vingers zyn, ten aanzien van hun getal en plaatzing, gelyk in de 
Afbeelding, en hebben helder bruine Klaauwen. 

Den kleinften Vogel heb ik te Londen, in t Witte Herten Hof, in % Strand, 
by iemand die met zeldzaame Vogelen handelde, gezien: de grootfte behoorde aan 
den Heer D. George WaHARTON, Thefaurier van het Kollegie der Geneesheeren 
van Londen, die hem, voor zyne Beminde, van my liet uitfchilderen, doch my 
tevens verlof gaf, om eene Tekening daarvan voor my te maaken. Toen hy kwam 
te flerven, heb ik hem opgezet, en bevondt dus, dat het een Wyfje was geweeft. 
Of deeze twee , in grootte zo ongelyke, doch voor ’% overige naar elkander zeer ge- 
lykende Vogelen, Mannetje en W'yfje van eenerley Soort zyn, wil ik de Kenners 
laaten beoordeelen. By Wir Lougngx vind ik eene korte befchryving van een Vo- 
gel, dien ik voor denzelven houde: naamelyk de Indifche Spreeuw van BoNTrus, 
bladz. 196. T. 38. In % fluiten, zingen en klappen, overtreft hy alle anderen; aange- 
zien men hem de Woorden duidelyker , naar ’s Menfchen Tongval, dan gemeenlyk 

een 
(33) Minor five Mino. Epw. 4o. 1. T. 17. Turdus Corvus Javanenfis. Oss. Itin. xo2. Gracula religiofg, 


Mainatus. Briss. Ao. IL, p. 3os. T. 28.f. 2. Sturnus Linn. Syt. Nat. XII. Gen. 53. Sp. z. Nar. Hift, IV. 
Indicus, Bont. Jav. 67. Wir, Ornitb. 145. T. 38. St. BL 339. Pl. 34. f. 8. 


EN ZELDZAAME VOGELEN, 27 


__een Pappegaay of andere Vogelen, kan leeren uitfpreeken. Zy komen, zo men 
zegt, van ’ Eiland Borneo, en het is waarfchynlyk dat deeze van daar, of van de na- 
__byleggende plaatfen, gekomen zy. De Schepen der Ooftindifche Kompagnie heb- 

ben ze mede gebragt. Ziede Afbeelding van den Heer Argin, in deszelfs Vogel- 
Hiftorie, het Tweede Deel, Tab. 38. 


SESSIE SISISISISIS DS SISISISISIS SISI DNSISISISISISISIË 
Panl An Aj sai XXIV: 
De zwarte Roodkoppige Specht (34). 


Hy weegt negen Oncen. Zyn Bek is hoekig , twee Duim lang en Loodkleurig. 
De Hals is kort, de Oogkring Goudkleurig, en omgeven met eene Loodkleurige 
Huid. Hert geheele bovenfte gedeelte van den Kop is verfierd met eene groote Schar- 
laken roode Kuif of Kwaft van Haair, waar onder, van het Oog naar agteren toe, 
een finalle witte Streep loopt, en onder deeze is een breedere zwarte Streep. Hen 
roode Vlak bedekt een gedeelte van de onderfte helft des Beks en van de Keel: her 
_overige van den Hals is, uitgezonderd het agterfte zwarte deel, bleek geel, en wordt 
van eene fimalle zwarte Streek verdeeld. Het bovenfte deel der buitenfte Baard van de 
Slagpennen is wit; daar boven ftaan, by den rand van de Wiek, een of twee wit- 
te Vlakken , en midden op de Rug een grootere van dergelyke Kleur. Al het overige 
van ’ bovenfte deel des Lighaams en van den Staart, is donker zwart. 

Het onderfcheid tu{lchen Mannetje en Wyfje beftaat in de roode Vlak, welke een 
gedeelte van de onderfte Snebbe bedekt. En, daar de geheele Kuif van *t Mannetje 
rood is, heeft het Wyfje het Voorhoofd bruin. Buiten de Infekten, welken deeze 
Vogels uit de rottige Boomen haalen, en díe derzelver gewoone Voedzel zyn, doen 
zy aan de Spaanfche Tarwe (Maiz) ook veel fchade: want zy hakken Gaten inde 
Knodfen, waarin de Korrels zitten, zo dat de nattigheid in dezelven indringt. 


De altyd groene Eik, met finalle Bladeren (*). 


Deeze Boom wordt gewoonlyk by de veertig Voeten hoog: zyn Hout is grofdraa- 
dig, harder en taaijer dari dat van andere Eiken, Aan zoute Moeraflen, daar zy ge- 
woonlyk groeijen, worden zy zeer groot. Hunne Stammen zyn ongelyk, en groei 
jen gemeenlyk fcheef of over zyde hangende, waarvan de lofle vogtige Grond, als 
ook de Stroom, die de Aarde wegfleept, de oirzaak is. Op hooge plaatfên groeijen 
zy regt, met eene regelmaatige pieramidaale Kroon, en behouden hunne Bladen het 
geheele Jaar door. De Eikels zyn zoeter dan alle anderen, en de Indiaanen vergade- 
ren daarvan een Voorraad, om hunne Wildbraad- Soupen daar mede dik te maaken: 
bereidende die Eikels ook op andere manieren. Zy perfen, verder, een aangenaame 
en gezonde Olie daar uit, welke weinig te kort fchiet by Amandel- Olie. 


Bene AT XXXV. 


De blaauwe Merel of eenzaame Mofcb (35). 


Ten aanzien van de grootte, de geftalte des Lighaams en de evenredigheid van 
: des- 


(34) Picus niger maximus Capite rubro. Careso. Car, (35) Merula coerulea, Paffer folitarius diëtus, Epw: 
L 'Ì. 17. Picus Virginianus pileatus. Briss, Av. IV. Zo, L T. 18. Biss. Av, IL. p. 282. Paffer folitarius 
p. 29. Picus pileatus, Linn. Syf?. Nat. XIL. Gen.5g. congeher. ALDRov. Orn. IL p. ó17. Wier. Ornitb. p. 
Sp. 3. Nar. Hift. IV. St. Bl. 377. rar. Turdus folitarius. Linn. Syfl. Nas. X. p. z70. N. 

(*) Quercus fempervirens foltis oblongis non finvatis, . 5. Turdus cyanus. Syft. Nat. XIL Gen, zo7. Sp. 24 
D. Banisteg. Caress. Car. T. 17. Quercus Phellos. Var. Nat. Hijt, V. St. Bl. 495. 
b. Linn. Spec. Plant. Ed, II. p. 1412. , G 

: 2 


29 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


deszelfs deelen, gelykt deeze Vogel naar de Merels of Lyfters, en de Af beelding 
ftelt hem in Zyne Natuurlyke grootte voor. De Bek is regt, doch deszelfs bovenfte 
deel kromt zig aan de Punt wat nederwaards; voor ’ overige is dezelve, boven en 
onder, zwart. De Mond is van binnen, en aan de hoeken, roodagtig geel, en het 

Oog donker Hazelnooten-K leur: doch de Oogleden zyn in den geheelen Omrrek geel. 

De Vederen van den geheelen Vogel zyn , tot aan de Slagpennen en Staartvederen, 

volkomen blaauw , doch op de Rug donkerer en aan de Borft helderer. Die aan de 
Borft en aan ’ Lyf zyn wat helderer dwars geftreept of geftanjet. De Slagpennen en 
Staartvederen zyn donkerbruin of zwart, doch hebben aan haare buiten{te Baarden 
wat blaauws, en eenigen van de Dekvederen, van de eerfte ry op de Wieken, die 
digt{t aan het Lyf {taan, zyn wit gevlakt. De Pooten en Voeten zyn zwart en heb- 
ben ook zwarte Klaauwen. 

Deeze Vogel is door WirzouauHay, pag. 191, befchreeven, doch, dewyl mett 
aldaar geen goede Afbeelding van denzelven vindt, dagt ik dat de tegenwoordige aan 
de Lief hebbers niet mishaagen zou. Deeze Merels worden wegens de Lieflykheid 
van haar Zang zeer gepreezen. Myne befchryving is van de gene, welke men by 
Wu LouGuY vindt, eenigermaate verfchillende; doch ik ben gewoon, myne befchry- 
vingen altoos naar de Natuur te maaken, eer ik die van anderen daar over nazie. Het 
Wyfje is, zo wel als het Mannetje, op de boven aangehaalde bladzyde van Wir- 
LOUGHBY befchreeven. Ik heb deezen Vogel by Sir KAREL WAGER naar *t Leven 
befchreeven en afgebeeld. Zy worden, naar’ zeggen is „in de Bergagtige Landftree- 
ken van Ítalie aangetroffen, en zyn gewoon hun Nett te maaken in Rotfen en oud 
vervallen Muurwerk van Gebouwen. Ik heb echter reden om te gelooven, datzy — 
door geheel Europa, maar inzonderheid in de Zuidelyke deelen, zig uitbreiden; alzo 
ik ‘er gezien heb, die te Gibraltar gefchooten en gedroogd naar Londen gezonden 
waren. 


BOE A A var TENBEXN XaVIT 
De bonte Specht met vergulde Wieken (36). 


Deeze Vogel weegt zes Oncen. Zyn Bek is zwart, anderhalven Duim lang eri 
wat krom. Aan de hoeken van den Bek heeft hy, wederzyds, een zwarte Streep , 
die breed is en byna een Duim lang. Het bovenfte gedeelte van den Kop en Hals. 
is Loodkleurig. Aan % agterfte van den Hals ftaat een groote Scharlakenroode Vlak. 
Aan dit zelve gedeelte, rondom de Keel en om de Oogen , is hy bruinrood. De Rug 
en dat gedeelte van de Wieken, % welk ’er digeft aan komt, zyn met halfmaanswy- 
ze zwarte Vlakken getekend. De grootíte Slagpennen zyn bruin, doch ’ gene te- 
vens den Vogel het grootfte fieraad geeft en alleen genoegzaam is om hem van ande- 
ren te onderfcheiden, is; dat de Steelen of Schaften van alle zyne Slagpennen glanzig 
Goudkleur zyn. Op ’t midden van de Borft heeft hy een-groote zwarte halfmaans- 
wyze Vlak, en van daar is de Vogel, tot aan de Opening van de Stuit toe, donker- 
wit, en met ronde ten deele ook Hartvormige zwarte Vlakken befprengd. De Stuit 
is wit; de Staart zwart, en, gelyk ook de Pooten, van figuur als in andere Vogelen 
van deezen aart. Hy onderfcheidt zig van andere Spechten door zynen krommen 
Bek, en doordien hy zyn Voedzel niet op Boomen maar in de Aarde zoekt, haalen- 
de daar uit Wormen en andere Infekten: ook klimt hy by de Stammen der Boomen 
niet regt op, maar, gelyk andere Vogelen, in *t ronde daarom heen. Het Wyfje 
ontbreekt de zwarte Vlak , welke het Mannetje aan den Hals heeft » doch verfchilt daar 
van voor % overige niet in Kleur. De 


(36) Picus major Alis Aureis. Carasn. Car. 1. T. 18. _Syft, Nat. XII, Gen; 59. Sp. q. ‚ Nat. Hiff. 
Picus Canadenfis ftriatus. Brrss. Av. IV. p. zo. Cuculus Kn Bl, 369. Br pP: ppE Rr Oonk 
Auratus, Linn. Syt, Nat, X. p. ria. Picus Auratus. 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 29 
_ De WVirginifche Eik met Kaftanje- Bladeren (*). 


Deeze Eik groeit niet dan op laage Landen, waar de Grond goed is, en het is, 
in dat Wereldsdeel, de hoogfte en grootfte van alle Eikeboomen. Zyn Baft is wit 
en fchubbig , en her Hout wordt, hoewel het niet fraay van drâad is, doch veel tot 
bouwen gebruikt. De Bladen zyn groot, en aan de kanten, gelykerwys de Bladen 
van den Karftengenboom, uitgefneeden, Wat het overige belangt , geen andere Eik 
draagt zo groote Eikels als deeze. 


BEHEE AED EEE DEE IE MOE EDGES DOE DIEREN E 
P L.A A T XXXVII. 


De Chineefche zwarte Spreeuw G7. 


_ Onze Zeelieden, die deezen Vogel uit China medebrengen ‚ noemen hem een 
Zee- Zwaluw; doch, dewyl hy met dit Geflagt niets gemeens heeft, zo heb ik de 
vryheid gebruikt, van zynen naam te veranderen, Hy komt, naamelyk, met de 
Spreeuwen meer, dan met eenige andere Europifche Vogelen, overeen; hoewel hy 
ook naar de boven befchreevene Minor taamelyk gelykt, en bykans de grootte van 
de kleine Soort derzelve heeft. De Bek is naar den Kop toe dik, doch regt: hy 
loopt in een Punt uit en is geel van Kleur; doch het onderfte deel, digt aan den Kop, 
trekt wart meer naar t roode, De Neusgaten ftaan wederzyds wat laag, en digt aan 
de gaaping van den Bek. Het Oog is fchoon Goud-of Oranje Kleur. Aan’ Voor- 
hoofd heeft de Vogel, vlak aan het Grondftuk van den Bek, een aanmerkelyk Bosje : 
van Vederen, welken hy naar believen, als eene Kam ‚ overend kan zetten. Het bo- 
venfte deel van den Kop is plat. De Kop, de Hals, het geheele Lyf, de Wieken 
en Staart, zyn zwart, doch fpeelen en glinfteren niet met zo pragtige Kleuren, als 
in de Minor: zy zyn ook zo zwart niet als aan onze gewoone Merel; maar fchynen 
veeleer eenigermaate vuil blaauw te zyn. De eerfte Slagpennen, die dig{t aan % Lyf 
{taan, zyn van boven wit, en maaken op ieder Wiek eene witte Vlak. De Pooten 
en Voeten zyn donker geel, doch de Klaauwen van lichter Kleur. : 
„Ik heb deezen Vogel van eenen Heer, die hem uit China hadt medegebragt , kort 
na dat hy geftorven was, zo, dat de Oogkring nog zynen Glans hadt, bekomen. Se= 
dert heb ik verfcheidene by de Vogelhandelaars gezien , waarvan ik eene Schets maak- 
te, om myne eerfte Tekening te verbeteren. Het is zeer moeielyk ze ons toe te bren: 
gen, alzo zeer veelen fterven, tegen dat een de Reize doorftaat. Zy leeren zeer wel 
fluiten en klappen. De Plaat ftelt deezen Vogel in Natuurlyke grootte voor. Op de 
Printen, die ons uit China worden gebragt, vindt men hem dikwils afgebeeld; doch, 
zo veel my bekend is, heeft nog geen Autheur in de Natuurlyke Hiftorie daarvan 
gewag gemaakt, - 
SSISNSISISSSISSISSISSISEs SS SEE 


SSSSSSS 


SS SISSSSSSS HK - 
P L A A T XXXVII 


De Specht met bet roode Lyf (38). 


Hy weegt twee Oncen en drie vierden Loots. Zyn Bek is zwart en de Oogen 
Eek ein. fj „Zyn 
„C° Quercus Caftanie foliis, procera Arbor Virgi- Merula Sinenfis criftata. Briss. 4o. IL p. 253. Gracu- 


niana. Prux, dlm. 309. T. 54. f. 3. Ray. Hit. 1016. la criftatella. Linn. Syft. Nat. XIL Gen. 53. Sp. 5. 
Caress. Car, IL, T. 18. Quercus foliis obovatis, utrin- Nat. Hift. IV. St. Bl, 342. 


que acuminatis finuato- {erratis , Denticulis rotundatis (38) Picus Ventre rubro. Cares. Car. 1. T. 19. Pi. 
uniformibus. Gron. Virg. 149. Quercus Prinus. Linn. _cus varius Jamaicenfis. Briss. 4v, IV. p. 59. Picus Ca- 


Spec. Plant. Ed. II. p. 1413. folinus, Linn. Syt, Nar. Gen. 59. Sp. zo. Nat, Hit, 
(37) Sturnus Chinenfis niger. Eow. 4v. L T, 19, IV. St. Bl 379. ú es 3 


Â. Deel. 


ij 


30 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


zyn Hazelnooten- Kleur. Het geheele bovenfte deel van den Kop en Hals is helder 
rood: vervolgens wordt het Afchgraauw , welke Kleur ook het Onderlyf heeft, uit- 

enomen digt aan de Stuit, alwaar hetzelve rood gevlakt is. Het bovenfte deel des 
Bind is, zo wel als de Wieken, regelmaatig zwart en wit, overdwars geftreept. 
De Staart is zwart en wit, en de Pooten zyn zwart. Van vooren heeft het Wyfje 
‚den Kop bruin, en daar in aileen beftaat het onderfcheid tuffchen beiden. 


De Haairige Specht (*). 


Deeze weegt twee Oncen. Van boven is de Kop zwart, doch van agteren met 
eene roode Vlak bedekt, en tu{lchen dezelve en het Oog wit. Het overige van den 
Kop en Hals is zwart, hebbende in ’ midden eene witte Streep. Langs de Rug loopt 
een groote, witte, uit Haairige Vedertjes of Pluimen beftaande Streep, welke zig, 
door het midden, tot aan de Stuit uitftrekt. De Wieken zyn zwart en de beide Baar- 
den van derzelver Vederen hebben groote witte. Vlakken. De Staart is zwart, en het 
geheele onderfte deel des Lighaams wit. Het Wyfje is van het Mannetje alleenlyk 
daar in verfchillende, dat het agter aan den Kop geene roode Vlak heeft. 


De zwarte Eik met zeer breede Bladen ({). 


Zy groeit gemeenlyk op de flegtfte Gronden. De Schors heeft eene zwarte Kleur: 
het Hout is zeer grof van Draad, des het ook byna niet anders dan tot branden deugt. 
Eenigen van deeze Eiken draagen Bladen van tien Duim breed. 


HEEE OEE VEE DEE VDH IDE DE LEE HEURE HEELAL HEEL IO EHD ben 
POE ASAT OKEXEX 


De Roozenroode of’ Veefcbkleurige Merel (39). 


De tegenwoordige Afbeelding {telt den Vogel in zyne Natuurlyke grootte voor. 
Wart de Geftalte aanbelangt gelykt hy zeer naar een Spreeuw, hoewel hy de Staart 
een weinig langer heeft, die echter zo lang niet is als aan de Merels. Op den Kop 
heeft hy een Kuif, die hier zodanig is afgebeeld, als dezelve zig aan den dooden en 
gedroogden Vogel voordeedt; moetende in den leevenden Vogel, buiten twyfel, een 
zeer fraaije vertooning maaken, De Bek is van middelmaatige langte en dikte, wat 
nederwaards gekromd en pits aan * End. De Punt is zwart of donker van Kleur, 
doch de Bek wordt, naar den Kop toe, allengs Vleefchverwig. De hoeken gaan diep 
inwaards en trekken zig tot onder de Oogen uit. De geheele Kop, de Nek, Wie= 
ken en Staart, zyn zwart, hebbende tevens eenen fchoonen blaauwen, Purperkleu- 
rigen en groenen Glans, welke zig, naar dat het Licht daar op valt, verandert. De 
binnenfte Dekvederen der Wieken zyn zwart, en hebben eenen vuil witten Rand, 
De Slagpennen zyn, inwaards, vuil zwartagtig bruin. De Bor{t, het Lyf, de Rug, 
Stuit, en de kleine Dekvederen der Wieken, zyn Roozenrood of Vleefchkleurig, er 
fchynen eene mengeling van helder en donker te hebben. Aan *t Lyf, aan de Dek- 
vederen der Wieken, en aan de Stuit, is de Vogel met eenige zwarte Vlakken be- 
{prengd. De Schenkels, het onderfte van het Lyf, en de Dekvederen onder de 
Staart, zyn donkerzwart. De Pooten en Voeten hebben de gewoonlyke gedaante, 
zynde de buitenfte en middelfte Vinger wat met elkander verbonden. ‘Zo wel de Poo- 
ten als de Voeten zyn onzuiver Oranjekleurig, doch de Klaauwen zwart. 

Ik 

*) Picus medias quafi villofus. ‘ À Ï 

8 es eN Mariaadier Eee BASS PEN 67 Tele Aen 6 A 
Taphras accedente, Raji. Carrsa, Car. IL. T. 19. Linn. lis, Caudaque nigris, Occipite criftato. Faun. Suec. 219. 


Spec. Plant. Ed. IL p. 1413. Turdus rofeus. Linn, Syft, Nat. XIE, Gen, ro7. Sp. 15 
(39) Merula rofea, Epw. 4v, I, T, 20. Briss. 4v.I, Roos- Merel, Nat. eN: St. Bl, 491. DRS: 


EN ZELDZAAME VOGELEN,: 3t 
Ik houd deezen Vogel voor een Mannetje: want, volgens de befchtyving van Wit 
LOUGHBY , die dezelve uit ALDROVANDUS vertaald heeft, is het Wyfje niet zo fchoon 
zwart als het Mannetje. Hy zou zig gaarn op Mefthoopen onthouden. De befchry- 
ving van WiLLougmBY íchynt te kort te zyn; weshalve ik den Vogel liever, naar de 
Natuur, naauwkeurig heb willen befchryven : want ik heb gelegenheid gehad om hem 
te zien en de Heer WirLOUGHBY niet. Een ieder, die zig de moeite wil geeven; 
om deeze onze befchryving met die van ALDROVANDUSte vergelyken, zal het my, 
zo ik geloove, toeftemmen; dat de tegenwoordige Vogel even de zelfde moet zyn, 
welken hy befthreeven heeft. Men kan hèm; in volkomenheid en wel opgevuld, in 
Salters Koffyhuis te Chelféa op een Krukje zien Zitten , alwaar ik ook verlof gekree- 
gen heb, om hem af te tekenen. Offchoon hy geen inboorling van Engeland is; 
heeft men herh doch te Norwood, by Londen, gefchooten: want het gebeurt meermaa= 
len dat Vogels; die zig op ons Eiland niet oirfproriglyk onthouden, door Storm, of op 
andere onbekende en toevallige manieren ; tot ons overkomen. De Hoppe, die insge- 
gelyks een vreemde Vogel is, werdt ook te Norwood gefthooten, en men heeft 
hem, nevens deezen, opgezet in Salters Koffyhuis geplaatft. 


EEDE ER BAH BEDE PE REL EDEDEED BEE HTEL n nEE en 
B LAAT. XL. 
De Specht met den geheel rooden Kop (40). 


Deeze Vogel weegt twee Oncen. Zyn Bek, die (pits en aan de zyden twat plat is; 
heeft eene Loodkleur. De geheele Kop is, met en Wetievens de Nek, fchoon rood, 
Het geheele Lighaam van onderen en de Stuit zyn wit , zo wel als de kleine Slagpen- 
nen, die, wanneer de Wieken toegeflagen zyn, zig vermengen met het witte van 
de Stuit, en eene-groote witte Vlak maaken, welke dwars over het onderfte deel van 
de Rug loopt. Het bovenfte van de Rug is zwart, zo wel als de Slagpennen, bene- 
vens de korte {tyve Staart. ge Ee 

In Virginie ziet men % Winters deezen Vogel zeer zeldzaam; maar in Karolina 
komen?er meer van voor, doch niet zo veel als in den Zomer : weshalven ik dan ook 
geloof, dat zy, om de Koude te ontgaan, naar ’ Zuiden trekken. Onder de Spech- 
ten is deeze de eenigfte , welken men Huis-Specht noemen kan ; naardien hy in de Dor: 
pen en Plantagiën komt, en pleizier fchynt te hebben, om dan de Planken der Hui- 
zen met zyn Bek te pikken en dus een kloppend Geluid te maaken. Zy vreeten veel 
Vrugten en Koorn. Het Wyfje is van het Mannetje, in Kleur, weinig, of niets vers 
fchillende. 

De WWater- Eik met omtrent drieboekige Bladen (*). 

_Deeze Boom groeit niet dan irt diepe, Waterige Gronden. Zyn Hout is niet duur: 

zaam; weshalve het ook niet dan tot omtuining der Landeryên gebezigd wordt. In 


zagte Winters behouden zy grootendeels hunne Bladen. De Eikels zyn klein en bit- 
ter, en worden van de Zwynen, wanneer zy anderen vinden kunnen; niet gezogt. 


PLAAT 
_(40) Picus Capite toto fubro. Carzsn. Car. IT. 20. (*) Quercus folio non ferrato , in fymmitate quafi 
Picus erythrocephalus. Biss. 4v: IV. p, 53. T. 3. f;r. _triangulo. Carrss. Car. EL ps 20. Quercus foliis Cuneis 


Linn. Sy/t, Nat, XII, Gen. 59. Sp; 7. Kleine Roodkop: formibus, obfolete trilobis, GRON. Virg. 117: 1493 
Nat. Hift, IV. St. BL, 378. Pls 35. fez, - Quercus nigra, LiNN. Sper, Plant, Ed. IL p‚ 24 r3. 


H 2 


32 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


SSISISISE ESSEN SNISSISISISIS SS 
eha Wier Wine: ded Bice 
Het blaauwe Boomkruipertje van Suriname (41). 


De Afbeelding wyft de Natuurlyke grootte van dit Vogeltje aan. Het heeft een 
kleinen Kop en eene korte Staart. De Bek komt in gedaante met dien van onze 
Boomkruipertjes overeen. Ik heb het ook dus getyteld , hoewel de Bek wat langer is „en 
ongevaar de langte van een Duim heeft, zynde dun, nederwaards omgeboogen en 
zwart van Kleur. Aan den Wortel van het bovenfte gedeelte des Beks zyn de Vede- 
ren zwârt, en vereenigen zig met eene zwarte Streep, welke van de hoeken des Beks 
zig uitftrekt tot aan de Oogen. Onder den Bek is insgelyks een zwarte Vlak, die 
een taamelyk end wegs langs den Keel voortloopt, gelyk in de Mannetjes Mofch. 
De geheele Kop is, benevens het Lighaam, {choon donker blaauw: de kleine Dek- 
vederen der Wieken zyn insgelyks blaauw : de Slagpennen , en die daar effen boven 
ftaan, zyn zwart. De Staart is kort en zwart en niet veel langer dan de Wieken: de 
Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn licht geelagtig bruin. ° 


De zwarte Mees met eenen Goudkleurigen Kop (5. à oe 


Daar is geen Geflagt van Europifche Vogelen, waar mede ik dit Vogeltje kan veras 
gelyken. Het heeft een taamelyk dikken Kop, een rond Lyf en de Staart is, zo wel 
als de Pooten, kort. De Voeten zyn van eene zelfde Geftalte als in de Ysvogelen, 
en’, indien?er de lange Sneb niet aan ontbrak , zo zou het een volmaakte Ysvogel zyn. 
Zyne Voeten en korte Schenkels doen hy gelooven, dat het tot dit Geflagt behoo- 
re, en dat het mniflchien in de Rietboflchen op Infekten aaze, even als de Ysvogels, 
aan de Oevers der Rivieren , van de Viflthen gewoon Zyn hunne prooy te maaken: 
doch dit is een loutere gifling. Eg 

De Af beelding vertoont het Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte. Ík heb ’er uit 
Hollandfche Afbeeldingen, onder den naam van Manakyn, van gezien, welken men 
aldaar ook aan eenige Europifche Vogelen geeft. Het heeft een korten Bek, die niet 
te dik is noch te dun; maar van even de zelfde figuur als in de Meezen , en wit van Kleur. 
De Kruin, het agterfte van den Kop, en de zyden, onder de Oogen, zyn Oranje- . 
of Goudkleur: de Hals, het geheele Lighaam, de Wieken en de Staart, zyn zwart; 
doch hebben, wanneer men ze te deeg in % Licht befchouwt, een blaauwen of Pur- 
perkleurigen weerfchyn. De Veeren, die de Schenkels bedekken, zyn Oranjekleur: 
de Pooten kort en de Vingers der Voeten, even als aan de Ysvogelen, met kleine 
Klaauwtjes voorzien. De Pooten, Voeren en Klaauwen, zyn Vleefchkleurig rood. 

De Hertog van Rrcrmonp heeft de goedheid gehad, van my deeze beide fraaije 
Vogeltjes te leenen. Zy waren, benevens verfcheide anderen, in Kasjes met Glas, - 
zeer fraay opgezet, aan den Hertog uit Holland toegezonden, die my berigtte, dat 
zy uit Suriname , eene Hollandfche Volkplanting in Zuid-Amerika, welke in een zeer 
heete Luchtftreek legt, gekomen waren. Ik heb den laatften een Mees genoemd; 
dewyl hy een zelfde {lag van Bek heeft als dit Geflagt van Vogelen, en van dergely= 
ke grootte is; doch ik houd hem voor geene, tot dit Geflagt behoorende, Soort. In de 
Verzamelingen der Lief hebberen heb ik van deeze beide Vogelen Af beeldingen ge- 
zien; maar, zo veel my bekend is, is haare Geftalte nog met geene befchryving uit= 
gegeven, 


PLAAT 


(41) Certhia coerulea, Epw, Av. L or. Certhia Ca- (*) Parus niger Capite falvo. Enw. 4v. IL T. er; 
yanenfis coerulea, Briss, 4v, IL p 626. T, gr. f.4. _Manacus Auro-Capillus, Brrss. Av. IV. p. 448. T. 34. 
Certhia coerulea, Fafciâ oculari, Gulâ, Remigibus, f.2. Parus erythrocephalus. Sy/?. Nat. X. p. zor. Pi- 
Eren oen gesn Zk er, IL p. 2: Certhia pra erythrocephala. Sy/?. Nat. XII. Gen. 1r5. Sp. 6. 
Cormiea. LINN. Sf Nat, XIL, Gen. 65. Sp. 8. Nat. Manakyn Goudkopje, Nat. Hift. V. St. Bl. 6oo. 

Hil, IV. St, Bl, 428. Pl, 36, £. 8. 8 k ne 5 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 2 
5 SSS Sssi se steesessesssssssssseis 
PL A A T XLiL 5 

De Specht met bet geele Lof (42) 


% Gewigt van deezen Vogel is wat meer dan anderhalf Once. Zyn Steb is Lood: 
kleurig : het geheele bovenfte deel van den Kop is rood, en heeft van onderen eétt 
zwarten Zoom, waar onder een witte Streep loopt. Een andere zwarte Streep ftrekt 
zig, met de voofige evehwydig , van de Oogen agterwaards naar den Kop uit, al 
waar zy van onderen geel is. De Hals is rood met eenen Zwarten Zooni. Aan de 
Nek en Rug zyn de Vederen Zwart en wit, met eenig groënagtig geel daar order ge- 
mengd. De Borft en * Lyf zyn helder geel, vermengd met eenige zwarte Pluimen. 
De Wieken zyn zwart, behalve aan de Schouderen , daar zig eenige witte Vederen, 
vertoonen, en de Slagpennen hebben, aan haaren binnenften en buitenften rand; 
witte Vlakken. De Staart is zwart en wit. Het Wyfje onderfcheidt zig daar door; 
dat het niets roodagtigs heeft. 


De kleine gevlakte Specht (*). 


Deeze weegt wat meet dan een half Once, en is de Haairige Specht, van Plaat 
XXXVIII, ten aanzien van dè Kentekenen en Kleur zo gelyk, dat men, indien 
zy niet van ongelyke grootte waren, dezelven voor eenerley zou houden. Borft en 
Buik zyn aan deezen Vogel bleek graauw. De vier bovenfte Vederen, aan de Staart; 
zyn zwart; de overigen worden hard over hand korter, en zyn overdwars zwart en 
wit gevlakt. De Pootenen Voeten zyn zwart, en voor zo verre is deeze Specht 
van de voorgaande onderfcheiden. Het Wyfje verfchilt alleenlyk daar in van het 
Mannetje, dat het geen roode Vlak heeft aan den Kop. 


De Witte Eik van Virginie (}). 


Deeze Boom komt met onze gemeene Engelfche Eiken, tén danzien van de fi- 
guur der Bladen, der Eikelen en van den Wasdom, grootels;ks overeen. De Schors 
is wit, en het Hout is fyn van Draad: om welke reden, zo wel als om deszelfs-duur- 
zaamheid, zy in Virginie en Karolina voor de befte Eik gehouden wordt. Zy groeit 
it allerley Gronden, docli meeft op hooge onvrugtbaare plaatfen, onder de Denne- 
boomen. Nog een ander flag is ’er van witte Eiken, die in Vifginie de witte Schub- 
bige Eik geheten wordt, wier Bladen naar die van de voorige gelyken. Deezeé heeft 
een witte Schubbige Schors ; en haar Hout wordt ook veel tot bouwen gebruikt; 
Zy groeit in een verten Grond, % zy dezelve hoog of laag gelegen zy: 


De Karohinifcbe Eik met Stekelige Bladen (1). 


De Bladen van deeze Eik zyn diep ingefneeden , en hebben fcherpe Punten. De 
Schors en het Hout is niet zo vaft als in de voorige. Doktor PLUKNET heeft een 
gelykvormig Blad Quercs Virginiana rubris Venis muricata genoemd. De Bladen 

van de genes die hier voorgefteld is, hebben geen roode Aderen: 
Sys 


(42) Picus varius minor Ventre luteo. Caressa. Carol. 
„T.ór.f. 1. Picus varius Carolius. Briss, Av. IV. 
p. 62. Picus albo nigroque varius, Vertice rubro, Criffo 
albo fufco fafciato. Linn. Sy/t Nat. XII. Gen. 59. Sp. 20. 
(*) Picus varius minimus, Caress. Car.I, T. or. f.2. 
Picus varius Virginianus minor. Brrss, 4v, IV. p. 50. 
Picus Dorfo longitudinali villofo, Reêtrice extimâ albâ 
Maculis quatuor nigris. Picus pubefcens, Linn. Syt. 


J Deel. 


Nat. XII. Gen. 59. Sp. ts. on 

(f) Quercus alba Virginiana. Carre. Car. Í, T. of. 
Quercus alba. Linn. Spec. Plant. Ed. II. p. 1414. 

(1) Quercus Carolinenfis virentibus Venis, fnurica- 
tä; CátesB. Caf. I. T, ar. Quetcus Virginiana Venis 
rubris ; muricata, PrugN, 4lmag. 309. T. 54.f;5. Quer: 
cus rubra, Linn. Spec. Plant, p. 1433. 


I 


34 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 
Syring, die Beffen draagt, uit Florida (S). 


Op de Veertigfte Plaat, onder aan den Eiken Stam, vertoont zig een Takje van 
deeze Plant, die op natte plaatfen, en gemeenlyk onder Boomen groeit, kruipende 
fomtyds daar wat tegen op, doch meeft loopt zy langs den Grond voort. Laag by 
den Grond fchiet zy eenige , ongevaar zes Duim lange Steelen uit, digt aan elkan- 
der, waar van eenigen zydtakjes hebben. De Bladen zyn klein, Hartvormig, en 
groeijen aan zeer kleine Sreeltjes, tegen elkander over. De Bloemen hebben vier 
Blaadjes, die zeer klein zyn, en gelyken, in gedaante en kleur, naar die der witte 
Syringen. Op dezelven volgen roode Beflen, welke Eirond en van grootte als een 
groote Erwt zyn. Deeze Beflen hebben twee holligheden, en bevatten veele kleine 
Zaadjes. De Plant behoudt haare Bladen * geheele Jaar door. 


HEEE BEDEL EOL EEEN BEOOR EEE BEHEE EEL EEEN DEE DEE BEE 
arn : 
Prices At As Tee XEN 
Het Roodbuikig Blaauwvogeltje (43). 


Deeze Afbeelding vertoont den Vogel in levens grootte. Hy behoort tot het Ge- 
flagt van die genen, welke WirrLouaBYy Dunbekken noemt, hebbende Eenkleuri= 
ge Staarten; waar toe de Nagtegaal, het Roodborftje, Roodftaartje en veele andere 
kleine Engelfche Vogeltjes behooren. Het heeft een dunne fcherp gepunte Snebbe, 
die donker Loodkleurig is, van middelmaatige langte. De Kop, Nek, Borft, Wic- 
ken, Staart en het bovenfte van de Rug, zyn van eene Purperagtig blaauwe Kleur, 
welke ten deele zeer gloeijende, ten deele donker is. De zyddeelen van den Kop, 
de Borft en de Dekveders der Wieken, hebben den fterkften Glans: het bovenfte 
deel van de Nek en Rug zyn donker vuil blaauw, en ten deele wat groen. Van on- 
der den Bek tot wat over de Keel heen, is de Vogel vuil blaauw of van een donkere 
Kleur. De Slagpennen en de Staartveders zyn zwart of donker, en hebben een blaau- 
wen Rand. Het onderfte deel van de Rug is bleek en wat dof Roozekleurig: de Dek- 
veders van de Staart zyn fchoon purperblaauw. De Schenkels, Buik en Dekveders 
Onder de Staart, zyn vuil roodagtig Oranjekleur: de Pooten, Voeten en Klaauwen, 
donker Loodkleurig.. 

De Hertog van Ricrmonp heeft de goedheid gehad van my eene Af beelding van 
deezen Vogel, die uit Suriname af bonte was, mede te deelen. Hy is, zo ik ge- 
loove, nog niet befchreeven. 


De Scharlakenkleurige Sprinkbaan. 


In de Afbeelding is ook dit Infekt in Natuurlyke grootte voorgefteld. Deszelfs 
Kop en Sprieten zyn donker rood: het Borftftuk beftaat uit eene helder roode Schaal, 
die ruuw is als Sagryn: de Wieken zyn donker rood: het Agterlyf beftondt uit Rin- 
gen, die rondom het Lyf zwart en Scharlakenkleurig waren: het Voorlyf was van 
onderen donker rood: de Pooten fchoon Scharlakenkleur, doch aan de Leedjes zwart. 

Toevallig werdt dit Infekt, in een Korf vol Ananaflen, uit de Weftindiën me- 
degebragt. Ik heb hetzelve van den Heer Doktor R. M. Massey gekreegen: het 
at Wyngaardbladen, en bleef in Engeland een geheelen Zomer in % leven. 


(9) Syringa Baccifera Myrti fubrotundis foliis, Flo-_ 1. T. 22. Sylvia Surinamenfis ceerulea. Berss. 4v. IIL 
ribus albis gemellis, ex Provincia Floridana. Pun. _p. 536. Motacilla coerulea, Ventre Uropygioque fufcis, 
Alm. 198. T. 444. Linn. Sy/. Nas. XII, Gen. 114, Sp. 41. 

(43) Mufcicapa coerulea , Ventre rubro, Epw. 4v, 


PLAAT 


EN ZELDZAAME VOGELEN, 36 
SSS SS SISIISISISI SISSI SISI SSS SSS SSS ESS; 
hd” Pale Aat RUIN on aen 
De Blaairtwfpecht met den zwarten Kop (44). 


Hy weegt nagenoeg twee Loot. De Snebbe, het bovenfte deel van den Kop ef 
de Nek zyn zwart: de Rug is graauw. De Wieken zyn donker graauw met eener 
bleekgraauwen Zoom. De twee bovenfte of middelfte Vederen van de Staart zyn 
graauw: de reft is zwart en wit. Van agteren heeft hy eene roodagtige Vlak; de: 
Pooten en. Voeten zyn bruin. De agterfte Klaauw is veel dikker en langer dan de 
overigen; en zulks fchynt deswegen noodig te zyn; op dat hy, in % op en af klim- 
men langs de Boomen, zyn Lighaam zou kunnen ophouden. Gewoonlyk zyn zy, 
in dat poftuur, bezig, hun Aas, dat uit Infekten of Wormen beftaat, uit de Reeten 
van'de Schors te hakken. Het Wyfje onderfcheidt zig, in de kleur der Vederen, 

maar weinig vanhet Mannetje. Zy broeden en blyven in Karolina het geheele Jaar door: 
se De Blaaürofpecht met den bruinen Kop (*). 

Deeze weegt ruim drie vierden Loots. De Bek is zwart en het bovenfte van den 
Kop bruin, agter welken zig eene vuil witte Vlak vertoont. _De Rug is graauw; 
gelyk ook de twee bovenfte Saartveders; het overige zwart. De Wieken zyn don- 
ker bruin: de Keel en het gantfche onderdeel des Lighaams vuil wit. De Staart is 
kort en de agterfte Vingers zyn de grootften. Zy blyven het geheele Jaar door in 
Karolina. Met hun Voedzel en de manier van hetzelve op te zoeken, is het even 
zo, als wy ten opzigt van den voorigen gemeld hebben: 


__ De Jaage Eik met korte Wilgen- Bladeren (f). 
Deeze is gemeenlyk een kleine Boom, met eene donkerkleurige Schors efi bleek 
‚ groene Bladen welke. van geftalte als de Wilgen - Bladeren zyn. Hy groeit in eeri 


drooge magere Grond, en brengt maar weinige kleine Eikels voort. De meeften 
van deeze Eiken groeijen in den Heer Farrcmu.ps Tuin. 


ENKENENEN 


SSSS SSS 


Pe LA Ate XLV 
De roodkoppige Groenling (45). 


__Deeze; hier in zyne vatuurlyke grootte afgebeeld, mag wel onder de fchoonfte 
Vogeltjes geteld worden. Hy behoort, naar myn oordeel, veeleer tot de Soorten 
van Vogelen die dik en hard van Sneb zyn, dan tot de zogenaamde Dunbekken : 
maar veele Amerikaanfche Vogelen zyn in eenige kleinigheden dermaate verfchillen- 
de, dat het moeilyk valt de Geflagten aan te wyzen van Europifche Vogelen, tot 
welken zy behooren. De Bek is licht blaauw of Hoornkleurig en van geftalte zo als 
inde Afbeelding zeer wel is uitgedrukt. De Kop is rood, niet helder Scharlaken, 


maar wat donker en hoog Oranje- Kleur. 


wat naar boven toe, onder den Bek heen , zig uitftrekt, De Nek, Rug; 


C44) Sitta Capite nigro. Carzss. Car. 1, T. 22. Sit- 
ta Retricibus nigris, lateralibus quatuor infra apicem 
albis. Linn. Syft. Nat. XII, Gen. 6o. Sp. 1. Natuurl, 
Hift. IV. Stuk, bladz, 397. 

(*) Sitta Capite fufco, CATESB. Car. IL T. 22, Sitta 
&c. Eadem Species. d ; 

(}) Qaereus humilior Salicis folio breviore. CATES5. 


Om den Hals gaat een geele Ring, die 
Wie- 


ken 


Cat. Ì, 52. Quercus Phellos + Varietas #. Linn. Specs 
Plant, Ed. IL p. 1412. 7 

_ (45) Fringillago viridis Capite rubro. Epw. dv. L, 
T. 23. Tangara Peruviana viridis, Briss, 4v, IL p. 24. 
T. 4. f. 1. Tanagra Gyrola. Linn. Syt. Nat. XIL 
Gen. IIL Sp. 7. Fringilla Gyrola. Syf?. Nat. X. Gen. 98. 
Sp: 12. Roodkop Vink, Naê, Hit, V. Stuk, bladz, 542 


[3 


36 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 


ken en Staart, zyn heerlyk Paappegaay-groen, maar de grootfte Slagpennen aan 
haare Schaften donker. Aant bovenfte deel der Wiek, digt by haar Gewricht of 
kromming, is eene geele rondagtige Vlak, welke byna de breedte van een half 
Duim heeft. De Borft en Buik zyn, tot aan de Dyën toe, fchoon helder blaauw. 
Aan ’t bovenfte deel der Dyën, aant Agterlyf en onder de Staart, is de Vogel 
groen. Het naaft aan de Pooten ftaande deel der Dyén is geel. De Pooten, Voe- 
ten en Klaauwen, zyn licht bruin. ; 
Deeze Vogel is uit Suriname gekomen en bevindt zig in *t Kabinet van den Het: 
tog van RrcHmoNp. Wanneer de Vogels, die ik befchryf, in Spiritus of op andere 
manieren geconferveerd waren , dan heb ik van de Kleur hunner Oogen , alzo dezelvé 
my onbekend was, niets gemeld: doch een ander Autheur van myne Konftgenoo- 
ten, die onlangs eenige honderd Vogelen uitgaf, heeft zo niet gehandeld. Door: 
hem is de Ring in Oog van veele Vogelen, die hy nooit levendig noch kort na 
hunnen dood gezien hadt, en van welken men hem ook geen het allerminfte Berigt 
kon geeven, met regt fchoon glanzige Kleuren befchreeven en afgemaald. De Heer 
DANDRIDGE, in Morefields, bezit veelen van de Vogelen, welken hy befchreeven 
heeft, en deeze heeft my gezegd, dat hy zelf nooit eweeten had, wat voor flag 
van Oogen deeze Vogelen gehad hadden: zo dat het hem onmooglyk ware geweeft, 
zulks aan anderen wys te maaken. Ik kan niet vinden, dat iemand eenig Berigt ge- 
geven heeft van deezen Roodkoppigen Groenling. | vd 


OEH EEEN BEE HDE MIE HEDEN EEDE EEH DEEL EEE BEL 
abel sArnsA #XLEVI 
De Trekduif van Karolina (46). 


Deeze is byna zo groot als onze Engelfthe Bofch-duiven. Zy heeft den Bek 
zwart, de Oogkringen rood, den Kop donker blaauw, Borft en Buik bleek rood. 
Boven den Schouder van de Wiek is een Plek van Gloudglanzige Vedéren. De Wiek 
heeft byna eenerley kleur met den Kop, en eenige weinige zwarte met ettelyke witte 
Vlakken, aan de uiterfte Vaan; doch haare grootfte Veders zyn donker bruin. De 
Staart is zeer lang en met eene zwarte Veder bedekt, onder welke de overigen wit 
zyn: de Pooten en Voeten hebben een roodachtige Kleur. 

’s Winters komen gemeenlyk deeze Duiven, uit de Noordelyke Geweften, in on= 
gelooflyke menigte naar Virginie en Karolina toe 5 zo dat in eenige plaat{en, waar 
zy zig nederzetten, dewyl altoos de eene op de Rug zit van de andere, door haare 
zwaarte dikwils de Takken der Eiken afbreeken, en haare Drek onder de Boomen, 
waar op Zy Zitten, eenige Duimen dik leggen blyft. Daar zy haar verblyf neemen 
maaken zy de Boflchen van Eikels en andere Vrugten zo fchoon, dat de Zwynen; 
welke vervolgens daar in komen, tot groote fchade der Inwooneren weinig meer té 
vreeten vinden, In Virginie heb ik ze, drie Dagen lang, zo beftendig Streekswys 
zien vliegen, dat men ze nooit uit het Gezigt verloor, maar hier of daar altoos Zag; 
hoe zy naar Zuiden voorttrokken. In zagte Winters ziet men ’er weinige of in ° 
geheel geene. Een ftrenge Winter dryftze naar het Zuiden; dewyl zy aldaar meer 
Voorraad van Eikels, Koorn en Beflen vinden; daar het haar in % Noorden, wet 
gens zwaarder Koude en Sneeuw, aan ontbreekt. In Nieuw Jork en Philadelphia 
worden van het Landvolk veelen in de Vlugt, uit de Venfters en op de Daken ge- 
fchooten. In Nieuw Engeland is ’er zulk een menigte van, dat menze by nagt, 


van 
(46) Palumbus migratorius, Carrss, Car. I. T. 23. dâ cuneatâ, Orbitis denudatis Sanguineis; Peétore ru- 


Colymba Americana, Friscu. Av. T. 142. Columba fo, Columba migratoria. Linn. S 
LEnas, Americana, Briss, 4u. I, p. 100, Columba Cau. 104, Sp. 36. Na. Hift, 1, D, V. en Ee: 


EN 


ZELDZAAME VOGELEN. 37 


van de plaatfen, waar zy zitten, met lange Stokken overvloedig af en op den Grond 
flaat. Ken Indiaan van Kanada, dien ik vraagde, van waar zy kwamen, en waar zy 
broedden, zeid’ my, dat hy gezien hadt, hoe zy haare Neften aan Rivieren en Mei- 
ren, ver Noordwaards aan den St. Laurens Stroom, in de Rotfen maakten, alwaar hy 
eenigen gefchooten hadt. Te verwonderen is *, dat men nooit een eenige, ten. 
minfte niet van deezen kant, terug ziet komen: ook is het onbekend werwaards heen 
zy trekken (*). ES, En: 
De Roode Eik van Karolina (}). 


De Bladen van deeze Bik hebben geene beftendige gedaante, maar zyn, meer 
dan andere Eiken Bladen, van allerley Geftalte. De Schors is van donkere Kleur, 
dik en fterk en tot Leertouwen beter dan die van andere Eiken. Haar Hour is grof, 
Spongieus’en niet duurzaam. Zy groeijen in de hoogte; haare Eikels zyn van ver- 
fcheiderley gedaante, gelyk de Afbeeldingen aantoonen, die alemaal zyn van ee- 
nerley flag van Eiken, 


; EDE derde EEDE 
RET AAT EVIL 
Het blaauwe Roodborflje (47). 


Dit Vogeltje fchynt van het Geflagt of uit de Familie der Dunbekken te zyis 
die van Infekten of Wormpjes leeven. De Afbeelding toont deszelfs Natuurlyke 
grootte, of, zo ’er eenig onderftheid in ware, en het my geoorlofd is myn eigen 
Gebreken, tegen de gewoonte van anderen , aan te toonen , -zo mogt het wel wat 
grooter zyn dande Afbeelding. Het heeft de Geftalte van een Roodftaartje: zyn 

dek is zeer fpits, dun, van middelmaatige langte en donker van Kleur. De gehee- 

le bovenfte Zyde, de Kop, de Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn fchoon vol= 
komen blaauw; uitgenoimen het End der grootfte Slagpennen, ’t welk zwart is en 
bruine Punten heeft. De geheele onderfte Zyde is, van den Bek tot aan de Dekve- 
ders onder de Staart, van roodagtige Kleur. Regt onder den Bek is iets wits of bleek 
roodagtigs: aan de Borft wordt de Kleur allengs hooger en genoegzaam Oranje, of 
gelyk die van het gewoone Roodborftje : naar den Buik verflaauwt zy weder en wordt, 
tot aan de Dekvederen van de Staart toe, dof rood. De Pooten en Voeten, welke 
de gewoone gedaante en plaatzing hebben, zyn bruin en de Klaauwen donker. 

Ik heb dit Vogeltje van den Heer Prerer CoLinsonN gekreegen, die my, zo ik 
meen, gezegd heeft, dat het van de Bermudifche Eilanden afkomftig ware. De Heer 
CAaTESBY heeft, in het Eerfte Deel van zyne Hiftorie van Karolina, p. 47, een Vo- 
geltje befchreeven en afgebeeld, het welk taamelyk gelykt naar dit Vogeltje, en 
van hem eenvoudiglyk Blaauwvogeltje getyteld wordt; doch, alzo het tegenwoordi- 
ge eenigermaate verfchillende is van het zyne, zo heb ik het niet overtollig geagt, 
hetzelve onder den boven geftelden naam te befchryven en in Afbeelding te vertoo- 
nen. Het eenige onder{cheid tuflchen dit en zyn Vogeltje beftaat daar in, dat aan 
het myne de roode Kleur tot aan den Bek liep, terwyl het zyne onder aan den Hals, 
van den Bek tot aan de Borft, blaauw was, en, zo veel uit zyne bef{chryving blykt, 
fchynt het myne aan de Borft helderer rood te zyn: doch ik geloof byna dat het een 

zelf. 


(5) De Heer Krein hielde deeze Duif voor eene 
Verfcheidenheid der boven befchreevene Langftaartige 
Duif, op Pl, XXIX afgebeeld. Zie deszelfs Hift, Av. 
Prodrom. p. 119. Linnzus heeft.ze tot eene zelfde 
Soort gebragt gehad , doch thans geheel daarvan afge- 
fcheiden. Zie bladz 23, hier voor. 

(f) Quercus Efculi diviforâ, Foliis amplioribus acu- 


…_T. Deel. 


leatis, Prux, Almag. 309 T. 54. f. 4. Quercus rubra. 
Linn. Spec. Plant. Ed. IL p. 1414. 

(47) Rubecula Dorfo coeruleo, Epw. 4v. 1. T. 24. 
Rubecula Carolinenfis. Briss. dv. IIL p. 423. Avis 
coerulea. Karm. Jt. III, p. 30. Motacilla Sialis, Linn, 
Syft. Nat. XII. Gen. rra. Sp. 38. Blaauwvogeltje, 
Nat. Hijt. V. St. bladz. 583. 


K 


38 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


zelfde: Vogeltje zy : ten minfte fchynt het eene zeer te gelyken naar het andere. Ik 
zou my niet onderwonden hebben iets op nieuws uit te geeven, dat de Heer Ca- 
TESBY aan ° licht gegeven hadt: dewylik niet in ftaat ben, om het gene dat van 
hem komt te verbeteren. De Heer CaTersBY heeft zyn Vogel Rubecula Americana 
genoemd, het welk een zeer gepafte benaaming is; aangezien zo wel myn Vogel. 
tje als het zyne zekerlyk van dit Geflagt is, waarvan: ook ons Roodborftje eene Soort 
uitmaakt. KrerN noemt het Kwikftaart met het roode Kamizool. 


PEA A BE XEVII 


De Tortelduif van Karolina (48). 


Zy is wat kleiner dan een gemeene Duif. De Oogen zyn zwart, en met een. 
blaauwe Huid omringd. De Bek is zwart. Het bovenfte van den Kop, de Hals, de 
Rug zyn, zo wel als het bovenfte deel der Wieken, bruin. De kleine Veders der 
Vleugelen, die naaft aan de Rug ftaan, hebben groote zwarte Vlakken. Het onder= 
fte deel der Wieken en de Slagpennen zyn Loodkleurig, en drie of vier van de lang- 
ften derzelven byna zwart. De Borft en ’% Liyf zyn byna Vleefchkleurig. Aan ieder 
zyde van den Hals is, ter breedte van een Duim, eene Goudglanzige Vlak, die te= 
vens in t Karmozynrood en groene fpeelt, tuflchen welke en het Oog een zwarte 
Vlak ftaat. De Wieken zyn lang, doch de Staart is nog langer, zig vyf Duim ver- 
der dan dezelven uitftrekkende. Zy beftaat uit veertien Vederen, waar onder de 

twee middelften de langften, van gelyke grootte en geheel bruin zyn. De overigen 
zyn gaande wegs iets korter, van boven Loodkleurig, in ’t midden zwart en aan 
end wit. De Pooten en Voeten zyn rood. Zy broeden in Karolina en blyven aldaar 
geduurig. Zy vreeten veel van de Beflen der Amerikaanfche Nagtfchade (Blitum 
Virgineum) welke Vergiftig zyn. Ook vreeten zy het Zaad van de hier afgebeelde 
Plant, en men houdtze voor een goede {pyze (*). KLein noemt haar, de Langf{laar- 
tige Tortelduif, 
De Mey- Appel (}). 


Deeze Plant wordt bykans anderhalven Voet hoog. De Bloem beftaat uit veele 
Blaadjes, en het Zaadhuisje in dezelve is omringd met een menigte van geele Draad- 
jes. Dit Zaadhuisje beftaat uit één Hokje, waar in, als het ryp geworden is, veel 
ronde Zaaden vervat zyn (})). De Bladen gelyken naar die van de geele Monnikskappe 
C Aconitum bycollonum luteum. C. B. Pin.) De Wortel, zegt men, is een onverge- 
Iykelyk Braakmiddel,; wordende ook als zodanig in Karolina gebruikt , en heeft 
derhalve den naam van Jpecacoana aldaar bekomen, naar welker Vezelige Wor- 
telen zy gelykt. In Maart bloeit deeze Plant, en haare Vrugt wordt in Mey IyP» 
en hierom geeft men aan dezelve, die naar de Vrugt der Hondsrooze gelykt, den 
naam van Mey- Appel in Virginie. 


(48) Turtur Carolinenfis. Carrsn. Car. I, T. 24. 
Bass. Av. 1 p.rro. T.8.f. 1. Picacuroba. Marcom. 
Braf. 204. Wir, Ornith, 134. Columba macroura, 
Caudâ caneatâ, Orbitis coeruleis, fubtus rufefcens. 
Linn. Sy/t. Nat, XIL, Gen, 104. Sp. 37. 

(@) De Franfche Overzetter , van ’t Werk van Ca- 
TESBY, fchryft in plaats van de laat{te woorden ; fes 
Semences ne font pas Venimeufes (derzelver Zaaden zyn 
niet Vergiftig); doch in ’t Engelfch ftaat: they likewi- 
fe feed on the Seeds of this Plant, and they are accounted 


a good Meat: zo dat die laatfte Woorden volftrekt op 

de Duiven en niet op de Zaaden betrekking hebben. 
(f) Anapodophyllon Canadenfe Morini, Tourner. 

Ranuncalí facie Planta peregrina, Hort. Reg. Par. Aco- 

nitifolia humilis, Flore albo, unico, Campanulato, 

fractu Cynosbati, Menrz. Tab, IL Tourner. Inf. P. 

239. Podophyllam peltatum. Linn. Spec. Plant. Ed. IL. 

2 


Pp. 723. 
(4) Daarom behoort de Plant tot de Polyandria mono- 
gynia van Linneus. 


PLAAT 


EN ZELDZAAME VOGDLEN, 39 
HEEE EADE ETD EP DB DERDE 
PL A A TE XLIX. 
De groene Vi liegenvanger met. den zwarten Kop (49). 


-_… Deeze Vogel is in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Ten. aanzien van de Ge= 
ftalte zynes Lighaams gelykt hy naar een Roodborftje. De Bek is dun, van middel 
maatige langte, en aan: de Punt, die fcherp is, een weinig. nederwaards geboogen: 
Van boven is hy donker of Hoornkleurig, van onderen wat bleeker en by den Kop 
eenigermaate geel. De Top, de Zyden en het agterfte van den Kop, zyn als met 
een Kap van zwarte Vederen bedekt, welke een hoek maakt onder ieder Oog. De 
Oogen zitten midden in *t Zwarte ter wederzyden van den Kop. De Keel, tot aari 
den Bek toe, en het geheele overige gedeelte van den Vogel, is van eene egaale, 
blaauwagtig groene Kleur. De Slagpennen zyn wat donkerer dan de andere deelen; 
inzonderheid de grootfte of uitwendigfte, welke het groene allengs verliezen en aan 
de Punten zwartagtig worden. De Pooten en Voeten, die in Geftalte met de Voe- 
ten van andere kleine Vogeltjes. overeenkomen ; zyn donker Loodkleurig. : 


_ De Blaauwkoppige groene Vliegenvanger (*)s 


… Beeze Vogel komt, in Geftalte en Grootte, met den voorgaanden overeen, of; 
Zo ‘erin vergelyking van dezelven mer elkander eenig onderfcheid mogt zyn,-dar 
zou ik deezen voor kleiner houden. De Bek is als die van den anderen gefatzoeneerd: 
van boven bleek Afchgraauw of wit, en aan het. Grondftuk bleekt: zynde het on+ 
derfte gedeelte donker Afchgraauw. Het bovenfte van den Kop en deszelfs Zydert 
zyn helder blaauw. De Keel is regt onder den Bek een weinig wit. De Hals, he 
geheele Liyf en de Staart, zyn regt geelagtig groen. Op-de Wieken is by den Schou: 
der, of digtft aan den Kop, eene rondagtige blaauwe Vlak. De Dekveders en Slag- 
pennen zyn geelagtig groen: uitgenomen de groot(ten, die eene donker bruine of 
zwarte kleur hebben. Van onderen is de Staart donker en de Pooten zyn. zo wel als 
de Voeten, dof geek. Krein heeft deeze genoemd, de groene Kwikftaart met een 
blaauwen Kop. daten Ee 

Deeze beide Vogeltjes worden in het Kabinet van den Hertog van RicHMOND 
bewaard, en zyn oirfprongelyk van Suriname. Dewyl zy elkander, in Geftalte en 
Kleur, dermaate gelyken, zo zou ik bykans gelooven , dat zy Mannetje en Wyfje 
zyn van eene zelfde Soort: doch het. is moeielyk hier in met zekerheid iets vaft te 
tellen, wanneer men niet in *t Land zelf geweeft is, van waar zy afkomftig zyn, 
en dus daarop naauwkeurig agt heeft kunnen geeven. Men kan deeze Vogeltjes tot de 
genen thuis brengen, die klein zyn, met dunne Bekken, en de Staart van eenerley 
Kleur met het Lyf hebben. Ik geloof niet, dat zy tot nog toe zyn afgebeeld of be- 
{chreeven. AE 


(49) Mufcicapa viridis Capite nigro. Eow. 4v.l. Stuk, bladz. 584. 
‘T. 25. Motacilla viridis, Remigibus prioribus nigrican- (*) Mufcicapa viridis Capite ceeruleo. Eow. 4v, Ì, 
tibus. Motacilla Spiza. Linn. Syft. Nat. X. Gen. 99. T.25.f. 2. Linn. utfupra. 
Sp. 27, Groene Vliegenvanger. Nat, Hijt, I. D. V. 


K 2 PLAAT 


40 VERZAMELING van VOGELEN. 


NEN 5 EN ENE ENEN ANNEN NNENKENNENN KENNEN ENDE 
Baar A Doel: 
De blaauwagtige Duif met een witten Kop (50). 


Deeze Vogel is zo groot als een gemeene tamme Duif. Het Grondftuk van den 
Bek is Purperkleur, en deszelfs Punt wit. Het Oog heeft eenen geelen Ring, en is 
met eene donker witte Huid omgeven. De Kop is wit van boven en van agteren 
paarfchagtig. Het agterfte deel van den Hals is gedekt met groene Vederen, die in 
veelerley Kleuren fpeelen, en zwarte kanten hebben. „Anders is de Vogel over’ 
geheel blaauw of Paarfch, doch de Pooten en Voeten zyn roodachtig. Zy broeden. 
overvloedig op alle Bahamafche Eilanden, en worden veel gebruikt van de Inge- 
zetenen ; vooral nog jong zynde. Men vangtze in de Rotfen, daar zy neftelen. 


De Kakau- Pruimen Boom (>). 


Dit iseen Heefter, die van vyf tot tien Voeten hoog wordt. Zy heeft geen en- 
kelden Stam, maar geeft verfcheide Struiken uit den Grond op, die te famen een 
Bofchje uitmaaken. De Bloemen groeijen trosgewys: zy zyn klein en wit, met 
veele Meeldraadjes. Zy draagt den geheelen Zomer door Vrugten, die geduurig op 
elkander volgen, hebbende de grootte van een kleine Pruim, en meeftendeels blaauw 
zynde, Eenigen van dit Geboomte draagen’er die bleek geel, eenigen die rood 
zyn. leder Pruim heeft in zig een Peeragtigen teen, met zes Streepen. Zy groeijen 
gemeenlyk in natte laage Gronden, aan de Zeekuft. De Bladen zyn van grootte 
als een dubbelde Engelfche Agtentwintig; dik, {tyf en Hartvormig. De Vrugt wordt 
voor gezond gehouden, en heeft een walgelyk zoeten Smaak. De Spanjaards kon- 
fytenze op Kuba met Suiker, 


(5o) Columba Capite albo. Caress. Car. I. T. 25. _bladz. 419. 
Columba minor leuco-coryphos. Ray. dv. 184. Co- (*) Frutex Cotini fere folio craffo in Summitate de- 
lumba Saxatilis- Jamaicenfis. Briss. Av. I. P. 137. Co- _liquium patiente, Fruêtu ovali coeruleo, Oflicalum an. 
lamba leacocephala. Linn. Syt. Nat. XII. Gen. ro4. gulofum continente. Caress. Car. IL, T. 25, 
Sp. 14, Witkop Duif. Nas, Hift. L D, V. Stuk, 


her 


\ C RE / 


Tab Der weifdefchw anBte 2 


9} 


N IK \ | if Ï N 
N SN: NU "| (, 1 


„ 
' 


De 0 Ui Bend / ft 
\ eff 


RR 


En 


ij A ae ê an se we - , ä ee ; ì ak F 
AQVILA, cauda alb a Americana. 1 AICLE a la queue blanche. 


B pe Dy Odd 
Cum Prurlegio Sac. Caesar. Mayes las Grakoftsjono 


AQVILA capite albo. AGE ed 


JM, Seligmann „ult Omgiale foudps. % iere! AEN mart 
F4 “ 


Cab... 


VVLIVR elegans Le ROI des VAVTOVRS. 


Cum Prwdeg. Sac. Caes: AMaefbrta.s 5 


Tab. IV. 


NIN 
—SSEEENNN 


en 1 


Rn Gs GE dr de Se eN Gt 5 : 3 En ZM Sehigmann leup. et eoccud. 


„ACC IPITER pi{catorius. 


PAVCON bedhas 


er gef 


fte 4 lef ) 


C 


, 


ut 


A | ‚ ans 
en 


Jk 


Tab.VI. 


ACCIPITER Pp alium bartus. 


Je Ee WPURVIER à piecons 


EEE 


5 Gea 
warse “alef oder 


e 


gn 
0e 


GEduard ad vw.del. L.A. Se ligmann Jeutps. et eaecud, 
bm Pr, Lac, les, As Buts. 


FA ELCO Me meta en 5 | Le FAVC ON Noir. 


Gan) 
Dagafcar, 


(55 ze ss ER Seliger Jrulps. de eveud Hors â 


PSITTACVS ni ger M adagrafcaren(is LL e PERRO OVET Noir, de Madagalcar | 


isde Ze | 


AM. Late by ad vw. del. FA Sehigmann feulps. et evcud. Norit. 


ACCIEPER EE Petit EPEEVIER. 


Tab.XI. 
IE) 1 Ge) k, ‘ En | CED) 
Dr Heite grime a vale via Pap on 
4 mn (lee A » ; 
2 | | | 
er Éleme grune japade aus Offioien Abn, 
j J 


y No 
Jd 5 SR 
3 RN 
 p An $ 
# mot re 
/ 


/ 
/, 


PEA ns 


Hb vond 


Ì Oe av, 
LLT 


5 Er : = DN N JS | | de 5 N SS 
SS SSS EER SN 5 SIN S SNES 
Oe) ard RDD - 


: hik TET 


PSITTACVS MINIMVS Ee 


„viridis S viridis 
et ruber, Indieus. 


| In dieus 


…e PERROQVET INDIEN Verd \LePERROQVET INDIEN Vert 
et Rouge de la plus | peùte efpece. | 


| Joh ‚„Archael Sechgmann Seudps: et grecud : DNarib ; 


Tab.X1I. | NN | 


A Cato/byy ad vw del, _ se | En , e= s 5 | en RE 5 en | Ee | =S 5 En | = 5 == 5 É En Elimi ae rc 
BV TE ®, fpecie Gallo-Pavonss. SADE | | BV | a fiere de Paon 5 


\ 


Tb. XII. 


Er 


OSS 


pe 1’ A ‚ 5 pn 1 d dS 
LMS: ezomarn fect ot greud, Moribje. 


Le TOVRACO. 


Pee Haise 
| Cuculo affinis, avis eriftata, TOVRACO dicta. 
Cim Pril. Sac, Caf. Aa efbats. LIE 


Tab XIV. 


® Í d 65 & 
2 ie Heine Süle 


Cum Bn Sac. Caes. 


NOCTVA AVRITA dn 


Aa fiatis. A 


Pa HIBOV. 


Lel Selirmann Bedert evcud 


«9 | rs { 
4 vogel pont Jlüs 


RRS 


NS 


NEEN Ee 


SN 


4 
SNS 


eer 


NNI NN 


je mt Lite 


ISPIDA may Or, EERE | Te 


Cum Pril, Sao, Cacs. Maeflas, 


GRAND MARTIN-PECHEVR de Gambia. 


Tab XVI. 


rn 


nk à 


CAPRIMVLGVS. 


EN En 
EPALAL En 


met Eet Er 
ee 


Leet 
s rt et ik 
lt vr PERL 
Pieren t Siddrj 


e NE 
ven Ge emeger 
PERO ierse 


Cum Prw. Sac. lres, Maefhatis. 5 
25 


en oi 
LEEN 


fab. XVII. 


f O N As 
warse Kaspodel 
er fijn q de 1 vod 


Re 


IN N 

/ LN N IN 

FOM AN 

fi ie bj NN a 
Enon 


S | IE en A De. Sh 


At ct greud. Nerib; Za, 


ISPIDA ex afbo et migro varius, Perfica . en le MARTIN-PESCHEVR blane et noir. 


/ 


En | er vefqucf atis Éoarolina … 


ge) 


4 di 


54 


SD 


AIS 
Nen 


he Be. 


la Wig UILAILA « 


Á. Catofby ad vw. del d ZA Selhgmann Rett et evcud Narila 


CVCVLVS Carolinienfs. | | COVCV de la Car oline. 


ZL 


Tab.XIX. 


” 


er Eisvogel muf den Schalbenfshwars. 


C 


ISPIDA, Surinamenis binis plumis in cauda longillimis. _ Le MARIIN-PESCHIVRà queüe-d/Hirondelle. 


DI 


Tab .XX. 


G 
Jer A) aus, Câba : 


Pe 


d 


Í 
| 


fi 
Î 


ki 


‘ ’ IAM. Seelgme Het et eend. MNormbgs 
AM Catofby: ad vw del. EEN EL € 6 


PSITTACVS Piendi ex Cuba. PERROQVET du Paradis de Cuba. 


Tab Xx. - SE pn Cen 
| | 7 Jie Meuten wo rame en Grsvogel. 


ae nn, 


Les p etits MARTIN- PESCHEVRS des Indes. 
27 LA. Schgmann Heit et-greud. Nerdbae ì 


ISPIDAE, min ores, Indicae. 
/ | 2e. | | 


Lab. XXII. 


myt 


A 
ij 
LI 


AEM 
/ IJ 

he 
LAWITAM 
Bme > 


NAM 


Pond ant 
Í N Mu 


u 
OEADAN 

hg 
Ev) RN 


‚ AN 
[AIRARALL 1 il mi nj Mik Ò 
(kt bi Ù deny 


nn, AN 
| i RN 
| FC IN 

yf (1 


ASN 
4 
/ 


‚lor Cmt an 


id 
Nl IN 


ES 


ESE 
nn 


it 


| 
A 
Ii u 
ij 


7, 


Hf 4 GN 


G.Eduards ad vw del. 


O'TIS Arabica. 


| dl eleymann fic. en en Heit 
LL OVTARDE d’ ARABIE,. 
25. \ î 


ke Je 
AI Ja 
NS 


Sen 


EEn 


dd 


/ Ia 


Sj 


U 


En 
SSSSN 
ITP EN 


of Sehgmann feit zt greud MNoribof 


PERROQVET de la Caroline. 


GAS 


PSIT'TACVS Carolinieníis. 


d 


EE Sar 


/ 


Mert 
Pp our pre ° 


LIEC ud : 


rd 


Po 


M 5 zg ehgmann Heet ef 


CHOVCAS couleur de 


dt 


ohle Ë 


) 


dn ed 


Zep 


Lig 


BPV DN 


fac 


24 


| 


dì 
vpur 


„ 
1e pu 


6 


Ll, 


MONEDVLA purpurea. 


Tab. XXIV. 


Tab.XXV. 


EL RN Nd Nele 
PHASIANVS Brafiienls. Le GVAN ou QVAN, aint nommé dans les Indes Occidentales. 


| 


Tab.X XVI. D er chrwarse & car nuf Den rocher” (u eln - 


(0 


NIN 


ZN an ENAIT 
í dga ie 
PUNT IT ALEA 
4 re fi bapao Á 
bt nae Dr 
ij el | ii 


Na Á 


Jr 


£ ‚ 
VS DE À Sehgmann Ae ‚et eoecud. MNoribse 9 


A Carefbrr PP del. N S 
S 


OS 


STVRNVS niger alis (uperne rub endbus 2 ETOVRNEAVa aile rouge. 


Tab. XXVI. 


u 1 Ee |. s 
Jie grut geflagelre Ee abe 5 


PICHON atas sen 


Tab.XXVIIL. Ae 4 | 
5 REE 
er carolrrufcthe K/Tfolan ober GA eTSvoact 
C) Re eg (0 Z C 


HOR TVLANVS Carolinienfis. 


L lease ante 5 dr 5 
e d e 


JAL DIE) z vwo, Zl . k PH Schipmanr: Aat re 
ni \ . 
COIV MBA, macroura. Le PIGEON a longue -queuë. 


€10, ud , 


4 


ZA. Sehamann ee. et 
c 


GEAI bleu. 


SO. 


7 OD ON 


ee PICA Clandaria caerulea criftata. 


En EE 


Uitijsijg 


E SN IN 


a 6 > 5) IG A 2 L 
Yab.XXXI. g 5 4 iergeftreie Dail: + 


TEAN 
in ( AM À 
HE volg 


K 
HN CAS 
EN? IJ 


. NN à, 
EENS 


Ge Eduard ad vw. kl. Bee | on ZT ma Beet ezeud. 


COLVMBA, fulca,un dulis obfeurioribus twanlverlis notata. Le PIGEON barre. 
DE 


en 


Schmabe 5 Tab .XXXII. 


EN en AD 
RG Der Grofte specht nut Dem weiffen 
6e) @) 3 


\ Ë \ 
\ 

ï el 
| 5 


nn 


wuercug, an pots | | lloe Mardandica / 
Joho longo angufto Wees. Rgd BE pi 


S | 
\ 
ke 


it f EE t À 5 Á il | / je 
5 He HN iN HIMO! | : behe za - / i / / Ï E Zj) y Á ò 


PICVS maximus roftro albo. anc. 
« 4, Cee/by AL HEE APE Gum Pr, Sac. les. Mayefkchs. 


Ee 
/ 


5 


Tab. XXXL | En c 
Der Mor oder Ms 5 


pn 


KAn 
Ren 
Ne NW 
INNS NN 


IAN AN 


Cum Prunl, Sac bes. Maeftatis. 
STVRNVS, Indieus Bontu. S'TVRNVS In dieus, minor. Le MINO, ou MINOR, Le petit MIN O 
G. EEDE vw. A 55: j ZA Seligmann feulp et eend. Norah 


— 


Tab. XXXIV 


Car 
2D 
SED 


\ 


a tete rouge. 


\ 


rp WOE 


" 


tver 


* 


ee el É 5 E 7 5 EZ 


id 


Grand | 


opf 


jen XR 


met 
IS , 
IE ENA INS ANAAL DS 
5 ë, 
5 8 
hen 5 
OE EN Ne Ha s SN 
Bal Dad Sl 8 
5 El 
eN E 
5 Nt 
A IN 


ite ubro. 


Á4 5 ed EN: aXIMUSs C ap 1 


En 
ed 
En 


’ 
En 


Quercus Jempervwens Jela 


’ 


PICVS 


fab. XXXV. 


Veres 
MERVLA, ezerulea, Paffer 


C 


sf, 
Se 


9) 


aile 


ee ma Pep” 
ge) 


Oe 
‚Dei ern 


5) { 
(arne 


Ee) OD EE 


EE) { De en 
Spe Uig geral. 


Le Moineau (olitaire. 


Der Ove HAL VERDEROP. Tab. XXXVI 
Der Dpt mit vergeloerdn Shen 


ie N 
Ji 


EE EN 
dl ( ii 


AM. Cite/byn ad vie: del. 


PEG VS vari us /m aj or, alis aur eis ze Is MSeligmaunr feel ct-grcud Grand PIVERD aux ailes ddr 


Tab. XXXVIL. 


Nen 


POLE 


G. Edwards ad ie 


STURNUS, finenfis mieer. 


e 


Enait 


LJA II. oct et erciid . 
< je 


je le MERLE, ou T/ ETOUR/NBAU dela Chine: 
Guan Pranl, Sf. AC. Ces. May eftatrs. 


ZAL S, 


rn, le 
EE Wd | Dn 3 >, 
ee if 
u} | 
la | 
( Fins 
GD) Ii 
KS a 
pe 
in 


74 AMI f 


adt” ig 


EN 


\ | | 
® eh « \ AX S 
iN \ NN HANNN ' 
Kn SEEN NNANNNNN 5 
3 Sh NN | NN 5 
dd 


BN 
Sd 
Lus qua 


| 7 I= SNN 
> 
| | Zj EN SANEN 


/ 


PICVS med 


nd 


ferb 


G, 


en 


iÊË Dem ro 


teg 
En 


4 
ven tr: 
e rouge, 


ge 


A 
SS 
oo. PIVERD a 


Hit 


rr 


Raza 


Kd | 

/ K ’ | É 

NDE DY À 

9 9 | 

"a INS | 

Ng | 3 ij 

: / NS H 

KNS 3 | 

X RRS E 
| ON EN y é 

8 ERN 
A S 
8 Sn 
NN 


\ 


mn, 


Tab. XXXIX. 8 4) 
SHe ro 


ee 6 


G Eduard ad zi ZÓ | 
MERVILA rofea, Al drovand:. 


envothe oder 


fli arbe 


6 


(/ 
} niel des 


5 


kn 


1m ú, 
sld, Ws /| 
Pella 
10 A ed 
1 a 
HALO 
Brede [J/ 


14 
JA 


Mtrovandt. 


AN 


GZ Ra eee 5 
pecht mf Dem rofhen Wool 
PRAS z | 
RNN 
r\ NN ND 


WIN 
N NE, 
WA DD 


\ / A) n | 


Tab... 


Ad 


/ 
DN 


Aes 


Eee aen” 
ESES 


a 
OERS 


25 


Nd | 
ns \imf, IN 
NE Ì 
NH À 
er rato # 
ut 44 
guaf (/ BEES 
zang u Jo 144 | 
’ ’ , 14 AND 4 
Q Uer” Jo Je | 
L Ú7 À 


EE 


5 EE, nn 
LL MODDRTIF 
OI Og 
f VON 


HOOD 
if DO 
ON 


Á 


14 iN, 
vh NS 


ns 


EN 
a, 


An 


A latfbg ad vie. dl. 


en 
PICVS capite toto rubro. 


Cum Prurl BEE 


| | de __7__PIVERD à tête rouge. 


Lod 
Ef 
: ,s 


u 5 Ee Sehomann fret et ecud 


| dee 

| Dos 

è 5 È 5 hae, 

S HE en 

„t 

= B 

ms En v O 

© ei H 

SD) u 
ker 

A DE 

mel 


eufe 


Aan | 
Lg 447 EN 
SNN 
Ged 
re 
_ Ae 
EAN 
NE 
em 
RS 
aA 
pan 
je, 
aje 
(a WN i 
\ n EL) 
B EE 
ne 5, . 
Ed % o 
se in Bp 
en ie 
sie 
B 
Ax 
Ei: 
‚8 = 
5 ö 
J of) 
Grol 
=S el 
Je 
& 5 ed 
OD A 


er Aloe febeefige Spee Ee 


PEC 


En hed 5 GE mir vem gefben Heb. | Et EE 


O8 
TA 


PICVS varius Dunas. 
Peut PIVERD tachete. 


Ten 


A 


PICVS varius minor ventre luteo. 
PIVERD au ventre jaune. 
LA. Sehgman feed et epeud. 


ä 
T 
S 
Se 


bold ! 


MVSCICAPA ze eevule a,ventre vubro 


ZEE 
Ehrk 


4 
DELERS 


ed 


PE 


Peas 5 
zeer g ; Jali © 
SSL 

Et regten 


4. 


LL OISEAV BLEV au ventre roucre. 
LA Schipmann, lulps. et ereud, 


[- Tab. XLIV. 


feufps ef geeud . 
brune. 


tete 


vl 
ke} 
53 5 
vd 
-® 
end En 
SDS Ek SSS mn en EE 
en MS ME an RS 
das == as 
En 
zi) 
e E 
Ae es 
Le Au 
biert , 
pe an le} 
hs 3) 
Be) OEE A Jd 3 
Gen: H 
Nadi E le) 
ret En Ke 
TE ER 
he 
hees q 
BEE 
EEE: H 
el Iv Al 


t 


\ iS 
SEE Et 

man We 

NN JE 
+ en 8 
a Ee 
ken EE ned 
Ad en 5 
5 ® 
5 5 
& Ben 
8 | Dee 
zi ld 
= 5e EE 
E jn 
RET WWS EST k 5 
E ie 
RE: à 
Ni ‘ 
AN le) 
eN br 
2 d 
ie ze | 
pa SO SE 
JR N 8 
SN 4 
5 N 5 
AN an 
7 ONS ken! 
5 Se 
EN 1) 


__Tab.XLV. 


Kon er EED Land 


Db 
BUT, 


BENEN, 
4 nst Y 


G Alst Sf zv. dels , 


ERINGILLAGO viridis, capite rubro. 


1 


Re 


LA Schgmann fret dt peud 


Le VERDIER a la tete rouge. 


eN 


RER 


SS 


ERSRNNNS 


Se 


weard. E 


mann fee Le 
£ 


J 


IAM Sch 


Sac. Cats, AMagefkates Ä 


’ 


, 


PIGEON de P affagre. 


46. 


Pr 
Ee esnieefd 
Ed Lik _ „Á 
Ee 
ee 


‘ab. XLVI. 


Phyto dek 


Gueveus Jud pi a, felas amphoribus aauteatis. Plek 


Tab, LIZ 


Cum Prurd 


1 gratorius 


PALVMBVS zm 


Tab.XLVIL. 


Le ROVGE-GORGE bleu. 


LAM. Se 


II 
fas, 


vvd 


4 


ZE 


EREN Nan ese 


WA, 


, 


„Sac Caf. 0, 
4/. 


, 


Ten 


el 


EE 
DE 
RVBECVLA, dorfo ceeruleo. 


B 


Ee EL ad 


Nie caro irifèhe Satelfak be. | | Tab. XLVII. 
(55) 


ij lj, Aj 
Wi 


(1 
We 


ilt an \ 
; A 


mz 
3 
ide 
Een / 
‚ 
: : ere EESTE, EE ET ee JAM: Sehomann geeuddd 
ee, „es \ ie Pied ee DME — - ==. et TS meae 


: ‚Caf! 


DE 
| 48. 


_ITVRTVR | C TOVRIERELLE de la Caroline. 


febrave er. 


eran 


ee 


A 


fiche g 


de 
en 


« 


(ebr arden $& opf. Der 61 


Pper muf Dem 


Tab. XLIX. 


Dee gris fliegenf chna 


En, 


eo. 


1 
euê. 


18, ecaprte ceeru 
á la tête-b] 


vari 


MVSCICAPA 


Le MOVCHET-VERD 


4IJ 


is, Capite nievo. 
tête noire. 


d 
Le MESANGEverte, 


vari 


MVSCICAPA 


) = 6 Sn k 
Tab. L. te PAL muf Der werfsen Krome. 


Demain 


za pl Bud 
df if h 
PN 


A. caf ad vo 


é 


COLVMBA capste albo. GL CS Aa efkes. SO. LA. Sehgmann fee. et grcud. PICEON à la couronne blanche 


VERZAMELING 


Van UITHEEMSCHE en ZELDZAAME 


OE LOBEN 


DW ke Ds LD As Ee 
EEE HEERE En and eam prana dant dte i 
Pele A AT 
Het kleine bruin en wittè Boomkruipertje ($1). 


TE heb deezen Vogel een Boomkruipertje genoemd, dewyl alle zyne deelen met 
die van het Europifch Boomkruipertje overeenkomftig zyn, en, oflthoon hy niet 
half zo groot is, noch ook de {choone Vlakken en Tekening van onze Boomkruiper: 
tjes heeft, zo komt hy doch in *t algemeen wat de Kleur, als ook wat de Geftalte 
van % Lighaam en den Bek belangt, daar mede overeen. Hy is hier in zyne Na- 
tuurlyke grootte voorgefteld. Zyn Bek is byna drie Kwartier Duims lang, en aan 
2% Grondítuk van middelmaatige dikte , nederwaards gekromd, uitloopende in eene 
fpitfe donker bruine Punt. Het bovenfte van den Kop, den Hals, de Nek, Rug 
en Wieken, is bruin, en trekt wat naar Koperkleur; doch de geheele onderkant des 
Lighaams is wit, van den Bek tot aan de Staart. Van de hoeken'des Beks tot aan 
de Oogen loopt een donkerbruine Streep: van de zyden der bovenfte helft loopen, 
over de Oogen heen, witte Streepen. Aan ieder Zyde zyn de Dekvederen der Wie- 
ken ee, wit. De grootfte Slagpennen zyn meer donkerbruin dan het overige 
gedeelte des Lighaams, en aan haare Punten worden zy wat bleeker. De Staart is 
donkerbruin of zwart, en haare buitenfte Vederen, wederzyds, hebben witte Pun- 
ten. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn bruin. Van Krein wordt deeze 
de Bruine Boomkruiper met het witte Onderlyf geheten. 

Deezen Vogel, kie in Spiritus geconferveerd was, heeft my de Heer Dokter 
Kare MORTIMER geleend. Hy hadt denzelven uit Holland medegebragt, daar 
men hem berigtte, dat hy uit Ooftindie kwam. Om hem af te beelden, heb ik 
hem uit de Spiritus genomen. Het Glas, waar in hy zig bevondt, hadt een Neer- 
duitfch Opfchrift, van Honigdief of Honigzuiger. Ik geloof dat dit Vogeltje tot nog 
toe van niemand is afgebeeld of befchreeven. 


De bonte Chineefche Paauw-Oog Kapel (*). 


Ik geef my geenszins uit, voor iemand, die eenige ervarenheid heeft in de be- 
fchryving der Infekten: zelfs heb ik my nooit daar mede bemoeid, zo dat my de 
oor- 


(51) Certhia fufca minor, Epw, 4u. T. 26, Cer- (*) Papilio Nymphalis Alis dentatis fufcis, omnibue 
thia Indica, Briss, Av, IL p, ó2r. Certhia grifea, fupra Ocellis utrinque duobus, primorfbus fubtus unico, 
fabtus alba, Superciliis candidis, Reêtricibus falcis, Papilio Orithya, Linn. Syy?. Nat. X. Gen, 203. Sp, 
extimis apice albis, Certhia pufilla. Linn. Sy/?. Nat. 94. Syfl. Nas. XII. Gen, 23r, Sp. 137. Nat Hift, 
ki fe 65. Sp. 3. Nat. Hijt, IV. Stuk, bladz. 437. Pe Stur, bladz, 236. 


eel, 


42 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


Woorden , door welken derzelver Deelen van elkander verfchillen, Peenemaal onbe- 
kend zyn. Offchoon zy, evenwel, tot myn oogmerk eigentlyk niet behooren, zo 
heb ik ’er doch tot verfiering en opvulling van eenige ledige plaatfen , op zulke Plaa- 
ten, daar de Vogelen klein zyn, mede gebruik van willen maaken. Al waren dan 
myne befthtyvingen duifter, kan doch de naauwkeurige Afbeelding deezer Infekten 
tot derzelver verklaaring dienen. 

De Kop en het Lyfdeezer Kapel zyn van boven zwart. De bovenfte Wieken 
zyn ook ten grootften deele zwart, en hebben, digt aan het Lyf, twee roode, ver- 
volgens een breede, en dan een {malle bruine Vlak. _ Naar het end toe ftaan twee 
blaauwe Oogen, die een ronden Rand hebben, en aan ieder end is een Paternofterag- 
tige lichtbruine Streep. Onder het groote Oog is, naar de onderfte Wieken toe, 
een blaauwe Vlak, De onderfte Wieken zyn in % midden blaauw en aan haar Ge- 
wricht zwart, doch haar Rand is met zwarte en helder bruine Streepen gezoomd. In 
ieder Wiek zyn twee zeer groote Oogen, die in % midden blaauw zyn, en daar om 
heen rood, met eenen zwarten Kring. Aan de onderfte zyde is de Kop van deeze 
Kapel roodagtig en het Lyflichtbruin: de bovenfte Wiek overdwars zwart en Oran- 
jekleur geftreept, hebbende een zeer groot zwart Oog, met eenen Oranjekleurigen 
Rand: de onderfte Wiek is donker Purperkleur, met zwarte Vlakken en dwars- 


Streepen. 


Het kleine gefprenkelde Tortelduifje (52). 


Deeze Vogel woog, anderhalf Once en was byna zo groot als een Leeurik. Hy 
heeft den Bek geel, uitgenomen het End, alwaar die zwart wordt. De Ring in % 
Oog is rood. De Borff en het geheele voorfte deel des Lighaams fpeelen in ’ pur- 
per, met donkere Vlakken van die zelfde Kleur. De groote Slagpennen en de Staart 
zyn donker purperagtig: de Pooten en Voeten vuilgeel. Om kort te gaan, dit ge- 
heele Duifje heeft zo byzondere onder elkander gemengelde Kleuren, dat het moeie- 
lyk valt die met woorden te befchryven. Ook heb ik opgemerkt, dar zig eenige 
door de Kleur van de anderen onderfcheiden, en daar kan het ook wel van daan ko- 
men, dat NIEREMBERG, MARCGRAAF en anderen, die dezelven befchryven, in 
hunne befchryvingen niet overeenkomtftig zyn. 

Beeze Tortelduifjes vliegen fchoolswyze met elkander, en hunne Vlugt gaat, van 
de eene Plaats naar de andere, niet ver heen. Als zy ruften willen ftryken zy ge- 
meenlyk op den Grond neer. Zy komen oirfprongelyk in alle Landen van Amerika - 
voor, die tuflthen de Keerkringen gelegen zyn. Menigmaal gaan zy zo ver Noord- 
waards, dat zy tot in Karolina komen, alwaar van hun inzonderheid de laage, aan 
Zee leggende, Landftreeken bezogt worden, daar de nevensgeplaatfte Boom groeit 
wiens Beflen zy eeten, en hier van krygt hun Vleefch eene Kruidige fmaak. 


De Tuandpyn- Boom (°). 


__Deeze Boom wordt zelden meer dan een Voet dik, en niet boven de zeftien Voe- 
ten hoog. De Schors is wit en zeer ruuw. De Stam en de groote Takken zyn, op 


eene byzondere wyze, met Pieramiedagtige uitfteekzels digt bezet die ven den 
oom 


“ (52) Turtur minimus guttatus. CatesB. Car. 1, T. V. Stur, bladz. 458. GE Bf 

26. Turtur parvus Americanus, Briss. Av. 1, p. 113. (*) Zanthoxylam fpinofum, Lentfci longioribus 
T. 9. f£. 1. Columba Sylveltris minima Brafilienfs, _ foliis, Evonymi fruêtu capfulari ex Infula Jamaicenfi, 
Ray. Ao. 62. N. 6 Columba Pafferina, Liyn. Syff. D. Banister Phytogr. Zanthozylum foliis pinnaus. 
Nat. XIL Gen, 104. Sp. 34. Mofchduif. Nat. Hit, Linn. Spec. Plant, Ed, Il. p. 2455° 


EN ZELDZAAME VOGELEN! 43 


Boom uitwaards gaan, en in een fcherpe Doornagtige Punt eindigen. Deeze Uit- 
fteekzels zyn met de Schors van eenerley zelfftandigheid; doch van verfchillende 
grootte, en de grootften als eenen Walnoot. De kleinfte Takken zyn alleen maar 
begroeid met Doornen. De Bladen ftaan twee aan twee, tegen elkander over, aan 
Takjes van zes Duimen lang en hebben Steelen van een half Duim. Zy zyn wat 
ongelyk, en hebben de eene zyde breeder dan de andere, om dat de grootfte Ader 
niet midden door het Blad loopt. Uit de enden van de Twyg groeijen lange Steelen, 
die kleine vyfbladerige witte Bloemen, met roodagtige Draaden draagen. Op ieder 
„Bloem volgen vier glanzig zwarte Zaadkorrels, welke in een rond groen Doosje 
fteeken. De Bladen hebben een geur gelyk Oranje-Bladen, en zyn, even als de Zaa- 
den en de Schors, Kruidig, heet en famentrekkende. - Het Volk, dat aan de Kus- 
ten van Virginie en Karolina woont, bedient ’er zig tegen de Tandpyn van, en 
daarvan heeft de Boom zynen naam gekreegen. 


NEN KEN 


ISIS SISISISISIS ASSISI sss sies ss sE: 
POL AA BTT 
De Groote Strand-Zwaluo (53). 


Deeze Vogel gelyke, in Geflalte, veel naar de gemeene Zwarte Zwaluw, doch 
is, naar myn gedagte, wel tweemaal zo groot. Zyn Kop is wat glad en taamelyk 
breed; de Bek klein en wyd gefpleeten, alzo die tot onder de Oogen reikt. De 
Hals is kort; de Wieken zyn zeer lang, doch de Staart heeft eene middelmaatige 
langte. Deeze Plaat toont den Vogel in zyne Natuurlyke grootte, of mooglyk een 
weinig kleiner: want hy was gedroogd, doch zodanig, dat men het Lighaam in de 
Huid gelaten hadt. De Bek is zwart en aan de Punt wat krom. Het bovenfte deel 
van den Kop, den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn vuil bruin; maar de Rug 
‚en Stuit wat bleeker,. De uiterfte Slagpennen zyn donkerer bruin dan de andere dee- 
len, gelyk men dit aan de meefte Vogelen waarneemt. De binnenfte zyde der Slag- 
pennen en de onderfte van de Staart, zyn bleeker bruin en vallen in Afchgraauwe. 
Van den Bek af is de Hals naar onderen toe wit, doch aan zyn onderfte deel heeft 
hy eene bruine zwart gevlakte Streep, die eenen Halsband voorftelt. De Borft is, 
zo. wel als de Buik, wit: de Schenkels, het Onderlyf en de Dekvederen onder de 
Staart, zyn helder bruin of veeleer vuil wit. Aan de zyden van de Borft en het LyF 
vertoonen zig bruine ingemengde Vlakken, doordien de Rand van eenige Vederen 
bruin is. De Pooten zyn kort, en met fyne Wollige Vedertjes, van eene lichte 
Kleur, bedekt: de Vingers, van welken ’er vier in getal zyn, fchynen' allen voor= 
waards te ftaan, en zyn, zo wel als de Klaauwen; zwart. en en 

Deeze Vogel is de kleine Zand- of Oever-Zwaluwe zo gelyk, dat, wanneer men 
de eene befchryft, ook de andere befchreeven is: doch met deeze uitzondering, dat 
de tegenwoordige, zo niet volkomen, ten minfte byna zo groot is als een Merel, en 
de andere niet veel grooter dan een Winterkoninkje. Krein geeft 'er den naam van 
Groote Gibralter-Zwaluw aan. Ik heb hem van den Heer CATESBY bekomen, die 
my verfcheide nieuwe en zeldzaame Vogelen, gunftig, tot aftekenen bezorgd heeft. 
Hy was door een Broeder van deezen Heer, die zig een tyd lang te Gibralter opge: 
houden heeft, op het Gebergte aldaar gefchooten. Terwyl Gibralter zo digt by 
Afrika legt, zo is het geloof baar, dat de Trekvogels by fchoolen, op zekere tyden 
des Jaars, uit Europa naar Barbarie en van daar wederom naar Europa trekken. Het 
: zou 

(53) Hirando Riparia maxima. Epw. 4.1. T. 27. IL p. 504. Hirundo Melba. Linn. Syft. Nat, XII 


Krein 4v. 83. Hirundo major Hifpanica, Brass. 4v. Gen. 117. Sp. rr. Nat, Hift, V. Sruk, bladz, 613. 
22 


44 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 


zou de moeite waardig zyn, dat onze Landsluiden, die aldaar hun verblyf hebben, 
in *t byzonder agt gaven, of dergelyke Togt der Vogelen aldaar te befpeuren, welk 
{lag van Vogelen het ware, en op welk een tyd des Jaars zy Zuidwaards, en wan- 
neer wederom Noordwaards trekken: want daar door zouden wy van het trekken der 
Vogelen, waar van wy tot heden toe zeer weinig weeten, beter onderrigting kry- 
gen. Het is niet wel te gelooven, dat de Landvogelen de wyde Zee overtrekken 
zouden, daar zy een zo korten weg kunnen vinden (*). 


NENENENENENENKEN EN E 


Pis A sAarT ee LlVe 
De graauwe lang geflaarte Lyfler (54). 


Deeze Vogel is byna zo groot, of een weinig kleiner, dan een Merel, maar wat 
tengerer. Hy heeft den Bek zwart, den Ring in t Oog bruinagtig geel; de Rug en 
Staart donkerbruin; de Borft en % Lyf lichtgraauw. De Wieken zyn bruin, uitge- 
nomen, dat het bovenfte gedeelte der Slagpennen, aan derzelver uiterften Baard, 
wit is: ook zyn eenige kleine Vedertjes, digt aan des Vogels Schouderen, wit ge- 
flreept. Het Mannetje en Wyfje zyn elkander zo gelyk, dat men die, aan de Kleur 
der Vederen, niet wel kan onderfcheiden. : 

HERNANDEZ noemt hem, met regt, den Koning onder alle zingende Vogelen. 
Van de Indiaanen wordt hy, by uitmuntendheid, Cencontlatolly of vierhonderd Fon- 
gen, getyteld, en wy hebben hem wel geen zo pragtigen, doch niettemin gevoeg- 
lyken naam gegeven, als wy hem den Spotvogel noemen; doordien hy het Geluid 
aller Vogelen, van de Honigzuigertjes of Kolibrieten af, tot aan den Arend toe, 
‘wonderbaarlyk weet naar te bootzen. Hy zingt van Maart tot in Auguftus met veel- 
voudige verandering van zyne Stem, zonder ophouden, by dag en by nagt: doch, 
om zyn Gezang regt volkomen te maaken, ontleent hy iets van het geheele Koor, 
en herhaalt het Gezang van ieder Vogel met een zo fchoonen Klank, dat zulks zo 
wel met genoegen als met verwondering aan te hooren is. . Men kan bovendien van 
hun zeggen, dat zy niet alleen zingen maar te gelyk danfen: doordien zy zig van 
de plaats, waar zy zig bevinden, allengs, met uitgefpreide Wieken, in de hoogte 
opheffen, en wederom op de zelfde plaats, met den Kop onder zig gekeerd, neder- 
vallen, draaijende vervolgens, met geduurig uitgebreide Wieken, rond, en by hun 
Gezang allerley befpottelyke beweegingen maakende. Voorts zyn het huislyke en 
gezellige Vogelen, die zig boven op de Schoorfteenen en Boomen, ook op bewoon- 
de Plaatfen, gewoon zyn neer te zetten, alwaar zy de Inwooners, het grootfte deel 
van den Zomer door, met hun lieflyk Gezang verluftigen. Zy voeden zig met de 
Vrugten van de Haagdoorn, met Befiën en Infekten. ’ Winters, als zy niet veel 
Voedzel vinden, vreeten zy ook de Kornoeljie-Kerfen. 

Virgie 


(*) Byvoegzel van den Franfchen Overzetter. Ik kan 
middelerwyl verzekeren, dat ik in den Jaare 1707, by 
myn verblyf in Spanje, in *t Koningryk Valentia, aan 
den Oever der Zee, niet ver van Caftello della Plana Á 
in Oktober, groote fchaaren van Vogelen gezien heb, 
die regtftreeks uit Afrika kwamen. Eenigen daar van 
doodende bevondt men dat het Lyfters waren, doch 
zo mager en droog zynde, dat ’er niets goeds aan was. 
De Landlieden verzekerden my, dat-die Vogelen al- 
toos, omtrent dien tyd des Jaars, fchoolswys by hun 


aankwamen, doch grootendeels nog verder trokken. 
In Switzerland worden zy van de Jeneverbeflen vet 
en zyn den geheelen Winter door een fmaakelyk eten, 

(54) Turdus minor ceruleo-albus immaculatus, CA 
TESB. Car. I. T. 27. SLoan. Jam. IL p. 306. T. 256, 
f. 3. Turdus Americanus minor Sonans. Ray. 4v. 64. 
N. 5. Turdus mimus major. Le Mocqueur. Beiss. 4v. 
IL p. 266, Turdus polyglottus. Linn. Syl. Nat, XI 
Gen. 107. Sp. zo, Spotvogel. Nai. Hij. V. STUK. 
bladz. 488. 


EN ZELDZAAME VOGELEN 45 
Virginifcbe Kornoelje-Boons, Mannetje (*). 


Dit is een kleine Boom: want zyn Stam wordt zelden meer dan agt of negen Dui- 
men dik, De Bladen gelyken naar die van onze gewoone Kornoelje-Boomen, doch. 
zyn fchooner en grooter, ftaande ook tegenover elkander aan Steelen, die een Duim 
lang zyn, en daar tuflchen komen veele Bloemen, op de volgende wyze, voort. 
In % voorfte van Maart beginnen de Bloemen te voorfchyn te komen, en, hoewel 
zy op ftaande voer haare volle Geftalte hebben, en wyd open zyn, breiden zy zig 
doch niet zo breed als een Engelfche halve Schelling (Sixpence) uit, maar bereiken 
in de tyd van zes Weeken allengs haar volkomen grootte, als wanneer zy de breed- 
te van eens Menfchen Hand hebben. Ieder Bloem beftaat uit vier groenagtig witte 
Blaadjes, hebbende ieder aan ’ end een diepe Infnyding. Uit het onderfte der Bloem 
komt een bofchje van geele Draadjes voort, waar van ieder aan ’ boven-end in vier 
kleine Blaadjes fplyt. Het Hout is wit, vaft en zo hard als Palmboomen-Hout. Op 
de Bloemen volgen troflên van Beflen, die van twee tot zes digt by elkander aan 
Steeltjes groeijen, welke een Duim lang zyn. Deeze Beflèn zyn rood, Eyvormig 
en zo groot als groote Poeijerdoosjes, bevattende een harden Steen. De Bloemen 
zyn in den Zomer, zo wel als de Beflen in den Winter, een groot Sieraad der Bos- 
fchen; doordien de laatften gemeenlyk, tot het Voorjaar toe, aan de Boomen han- 
gen blyven: want, dewyl zy zeer bitter zyn, worden zy van de Vogelen niet ge- 
Zogt, dan wanneer het dezelven aan ander Voedzel mankeert. Ik heb deeze en an- 
dere Lyfters daar van zien eeten. In Virginie heb ik een van deeze Boomen, met 
Rooskleurige Bloemen, gevonden: by geluk floeg hem de Wind om, en toen fchoo- 
ten verfcheide Takken daar van, die ik in een Tuin geplant had, Wortelen. In de 
Tuin van den Heer FarrcurLp ftaat die met witte Bloemen. RN 


EEE HEI BEH HEE SERIE REED EE EG EG EEG EAB EEE Ed be 
BsLsA AST LV. 
Het blaauwkeelige Roodflaartje (55). 


Deeze Vogel is wat grooter dan het gemeene Roodftaartje, en zo groot als hy 
hier voorgefteld is; doch in Geftalte zweemt hy naar andere Vogelen van deezen 
aart. Ik heb een Afbeelding daar van uit Holland of Duitfchland gezien, met den 
bynaam van Blaauwkeeltje, en, aangezien hy overeenkomt met het Roodftaartje, 
zo heb ik ’er den gedagten Naam aan gegeven. De Bek is regt, middelmaatig lang 
en dun, zwart van Kleur. Het bovenfte van den Kop, Hals, Rug en Wieken; 
is donker bruin; doch aan den Rand zyn de Veders zo donker niet. Boven de Oo- 
‚gen loopt een bleeke Oranje-geele Streek, en van de hoeken des Beks een andere, 
wat hooger gekleurd, onder de Oogen heen, waar tegen aan eene fchoon Hemelfch- 
- blaauwe Streep legt. De Keel is, van den Bek naar onderen toe, wit, doch laager — 
aan de Borft heeft de Vogel eene halfmaanswyze blaauwe Vlak, wier Punten op- 
waards gekeerd zyn. Daar de Borfít begint heeft zy een Oranjekleurig deel , dat 
in ’t midden fmaller dan aan de zyden is. Het overige der Borft, het Lighaam, de 
Schenkels en Dekvederen onder de Staart, zyn wit. De twee middelfte Veders van 
de Staart zyn donker; de overigen, aan de Zyden , Oranjekleur : doch haar End 

is, 

…() Cornus Mas Virginiana, Flofculis in Corymbo _Phoenicurus Peftore coeraleo. Friscit. 4o. III T. 19. 
„digeftis, Perianthio tetrapetalo albo radiatim cinétis. f. 3, 4. Cyanecula, Bass. Av. III. p. 413. Motà- 
Pruk, Almag. ro. T. 26. f. 3. Cornus florida. Linn. cilla Suecica, Linn. Syft. Nat, XIL Gen. 114. Sp. 37. 
Spec, Plant, Ed, IL. p. 175. Blaauwborftje. Nat, Hit, V, Sruk. bl. 582. 

(55) Ruticilla Gutture ceruleo. Enw. 4v. T. 28. 5 

IL. Deel. 


46 VERZAMELING vAn UITHEEMSCHE 


is, ter breedte van een half Duim, zwart. De Dekveders zyn ‚boven aan de Staart, 
onzuiver Oranjekleur : de Pooten, Voeten en Klaauwen , bruin. Ik heb deezen Vogel 
van den Heer CarrsBy bekomen, wien hy van Gibraltar toegezonden was. 


EEE HEEG DER AE VEE OEE AEEA HEEE EE EELDE HARDHEID 


PL A Ads „LVL 
De roode Lyfler (56). 


_ Deeze is een weinig grooter en dikker dan de graauwe lang geftaarte Lyfter; van 
Plaat LIV. Zyn Bek is wat lang en krom: de Oogen zyn geel. Het geheele bo= 
venfte gedeelte.des Lighaatns is bruinrood of Voskleurig, uitgenomen de inwaardíe 
Baarden der Slagpennen, die donkerbruin zyn, en de Dekveders der Wieken, die 
aan ’t End eene vuil witte Kleur hebben. De Staart is zeer lang, en komt in Kleur 
met de Rug en Wieken overeen. De Hals ‚Borft en het geheele onderfte deel des Lig- 
haams, zyn vuil wit en donkerbruin gevlakt : de Pooten en Voeten zyn bruinachtig. 
In Virginie noemt men hem de Franíche Spotvogel. Hy heeft een verwiflelende 
Zang, die nogthans % Gezang niet evenaart van den graauwen lang geftaarten Lyfter. 


De zwarte Druif kerfen Boom (*). 


_ Deeze Boom heeft, ten aanzien van zyne Geftalte, veel overeenkomft met onze 
gewoone Kriekeboomen. Hy groeit in de digte Boffchen van Kanada menigvuldig; 
èn wordt zelden dikker dan eens Menfchen Been; doch, zo men hem in een vryen 
Grond verplant, dan wordt hy zo zwaar, dat eenigen de dikte van twee Voeten over 
% kruis hebben. In Maart draagt hy nederwaards hangende troflen van witte Bloe- 
mén, op welken kleine groenagtig zwarte Kerfén volgen, die als de Aalbeflen aan 
Riften zitten, welke vyf Duim lang zyn. Aan eenigen van deeze Boomen zyn de- 
zelven zoet en aangenaam; aan anderen bitter. De Brandewyn, uit derzelver Sap 
bereid, wordt voor den beften gehouden, en de Stam is beter dan die van anderen, 
om Kerfen daar op te Enten. Zy worden van de Vogelen, doch van de Lyfters 
inzonderheid, zeer bemind. E 


SSSSSSSSISIEISISISISISIE ESSE SSI SIEIEISIS SSSASSISSIESSES — 


P L A A T EVIL 
Het graauwe Roodflaartje met een zwarte Keel (57). 


De Afbeelding ftelt dit Vogeltje in Natuurlyke grootte voor; het welk, zo ten 
aanzien van dezelve als van de Geftalte, overeenkomt met het gewoone Roodftaarrje. 
De Bek is dun, van middelmaatige langte en donkerbruine Kleur. Een klein ge- 
deelte van den Kop is van vooren, boven den Bek, benevens deszelfs Zyden en de 
Keel, zwart. Agter het zwarte vertoont zig, voor aan den Kop, een fmalle witte 
ruimte, welke zig wederzyds, terugwaards, over de Oogen heen uitftrekt. Het 
bovenfte van den Kop, de Nek, Rug, en Dekveders der Wieken, zyn blaauwag- 
tig graauw of Afchkleurig. De Slagpennen trekken wat meer naar % bruine. De uit- 
en wendige 

(56) Turdus rufus, Carrss. Car.T, T, 28. Turdus 43. Tab. 339. 8 
Carolinenfis. Briss. Av. IL p. 223. Turdus rufus, (57) Ruticilla. Dorfo cinereo. Eow. 4v. IL, T. 29. 
Linn. Syff. Nat. XIL Gen. 107, Sp. g. Nat. Hift. An Rubecula Gula nigra. Friscu. Av. T. 19. Briss, 
V. Stur. bl. 487. Av. IIL, p. 403. Motacilla Pheenicurus, Linn. Syft. 


(*) Cérafi fimilis Arbufcula Mariana, Padi folio, Nat. XIL, Gen, 134. Sp. 34 Nar. Hift. V. Srum 
Flore albo, Fruêtu parvo, racemofo, Pruk. Mantij]. bl, 580, ; 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 47 


wendige Baarden der middelfte Slagpennen zyn wit, uitgenomen het End derzelven, 
En, wanneer de Veders geflooten op elkander leggen, dan ontftaat daar uit op de 
Wiek een witte Vlak. De Stuit en Dekveders van de Staart zyn, zo wel boven 
als onder, fchoon Oranje-kleur. De twee middelfte Vederen van de Staart zyn bruin, 
en de naaft daar aan {taande Oranje-kleur, met kleine bruine Punten. Aan ieder Zy- 
de zyn de buitenfte Veders geheel Oranje-kleur. Het Onderlyf is, zo wel als de 
Schenkels, witachtig van Kleur, en de Pooten zyn, zo wel als de Voeten en Klaau- 
wen, donker of bruinagtig. Dit Vogeltje heb ik ook van den Heer Caressy ge- 
kreegen, die het van Gibraltar hadt bekomen, en het was, zo ik geloof , nog niet 
afgebeeld of befchreeven. 


ISS SSS SISSI SNSSSISS SIS SS: 
En P L A A T LVIIL 


De Karolinifcbe Trek-Lyfler (59). 


_ Deeze Vogel weegt vyf en een half Loot , en is byna zo groot als de Europifthe, naar 
welke zy veel gelykt. Het gedeelte van den Bek, dat naaft aan den Kop komt, is 
zwart: boven en onder de Oogen heeft hy een witte Streep. Het bovenfte deel van 
den Kop is zwart en bruin gevlakt :de Wiekenen Rug zyn bruin. De Staart is donker- 
bruin; de Hals zwart en wit; de Borft en ’ Lyf rood; de Pooten en Voeten bruin- 
achtig. In den Winter komen zy Schoolswys uit het Noorden in Virginie en Karolina 
aan, en trekken, even als de onzen in Engeland, ’ Voorjaars weder weg. Zy zin- 
gen en hebben een doordringend Geluid, als onze groote Ly{ter, ° welk my door 
het volgende toeval bekend geworden is. Ik had eenige Alaternus-Boompjes, vol 
Beflen, zynde de eerften, die in Virginie geplant waren, en zulk een Lyfter hadt 
zo veel fmaak in die Beflen, dat hy den geheelen Zomer door daar bleef en op de- 
zelven aasde. In Maryland zouden zy het geheele Jaar hun verblyf houden en ook 
daar broeden. : 


De Virginifbe Slangemwortel (*). 


‚_Deeze Plant fchiet uit den Grond één, twee en menigmaal drie buigzaame Stee- 
len, aan welken altoos om de twee Leden één zig krom en Slangswyze gedraaid 
vertoont. De Bladen groeijen beurtlings, en zyn drie Duimen lang: zy komen in 
gedaante met die van de Steekende W inde (Smilax afpera) overeen. De Bloemen 
komen, digt aan den Grond, op Steelen voort, die de langte van een Duim hebben: 
zy zyn van een byzondere figuur, doch gelyken eenigermaate naar de Bloemen der 
Ariftolochta. Op de Bloemen volgt een rond geftreept Zaadhuisje, waar in verfchei- 
de kleine Zaadjes vervat zyn, die in Mey ryp worden. Van deezen onvergelykely- 
ken Wortel koft het Pond, wanneer dezelve droog is, in dat Land niet meer dan zes 
Stuivers; zynde een zeer geringe Prys. Niettemin befteeden de Zwarten, van welken 
hy alleen wordt gegraven, den weinigen tyd, die hun van hunne Heeren vry gela- 
ten wordt, tot het opzoeken van denzelven; zo dat ‘er maar weinige jonge Planten 
van zyn te vinden. Wanneer men dit Gewas in een Tuin verplantte, groeide het 
in twee Jaaren zo fterk aan, dat men de Steel daar van niet omfpannen kon. Zy 
bemint de digte Boflchen, en komt gemeenlyk aan de Wortels van groote Boo- 
men voor. - 
EE PLAAT 
(58) Tardus pilaris migratorius. Carrs. Car. IT, _nîana Caule nodofo. Pruk. Almag. p. so. Tab. 148. 
T. 29. Turdus Canadenfis. Briss. Av. Il, p. 225. _Ariftolochia Polyrhizos Virginiana, Fruêtu parvo pen- 
‘Turdus migratorius, Linn. Sy/?, Nat, XIL- Gen. ro7. tangulari. Moris. Hifl. IL p. sro. Ariftolochia Ser. 


p. 6. pentaria. LINN: Spec, Plant, Ed, IL, p. 1363. 
(*) Ariftolochia piftolochia feu Serpentaria Virgi- 


Í 2 


48 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 
PsL AAST 
De zwarte Grasmofch met bonte Wieken (59). 
Dit is de Vygen-eeter Beccafigo of Ficedula tertia van ALDROVANDUS. Het 


„Mannetje, dat de bovenfte Afbeelding is op deeze Plaat, heeft die Geftalte en Groot- 
te. De Bek is dun, regt en zwart: de Oogen zyn Hazelnooten kleur: aan ’ Voor- 


hoofd ftaat, wat boven den Bek, een witte Vlak. De top en zyden vanden Kop — | 


zyn, benevens het bovenfte deel van den Hals en de Rug, zwart van Kleur: de Stuit 
‘en Dekvederen van de Staart, zwart en wit gefchakeerd: de Dekveders der Wie- 
ken zyn bruin, zo wel als de buitenfte Slagpennen. De geheele onderkant van den 

Vogel is wit. De Baarden der Slagpennen, die digt{t aan het Lyf ftaan, zyn 

aan den buitenkant wit, doch aan den binnenkant zwart. De Punten der Dekvede- 

ren, die regt boven de Slagpennen ftaan, zyn wie, en deeze maaken, met het witte 
der Slagpennen te fimen, een groote witte Vlak, De rand der buitenfte Slagpennen 
is ligter bruin, dan de overige deelen van de Vederen: het middelfte van de Staart is 
donker; doch de buitenfte Veders van ieder zyde hebben uitwaards witte Baarden : 
zynde de digtft daar aan geplaatfte Vederen maar alleen naar boven toe wit. De Poo- 
ten, Voeren en Klaauwen, zyn zwart, 
De Vogel, in de onderfte Afbeelding voorkomende, heeft den Bek, de Oogen, 
‘Pooten en Voeten, benevens den geheelen onderkant, eveneens gefteld als aan den 
voorigen. Hert bovenfte van den Kop en Hals, de Rug, Stuit en kleine Dekve- 
ders der Wieken, zyn verfchooten groenagtig bruin. De groote Slagpennen zyn 
bruin; de kleinen, of die naaft aan de Rug ftaan, zyn van buiten geelagtig wit, van 
binnen donker, De eerfte ry der Dekvederen boven de Staart is zwart met witte 
Punten, maakende, met het witte der Slagpennen famengevoegd, op de Wiek eene 
witte Vlak, De zydelyke deelen, onder de Wieken, en de binnenfte Dekveders 
derzelven, zyn aan beide Vogelen wit. De middelfte Veders van de Staart zyn 
donker, en de buitenfte hebben eenen witten Rand. 

‚lk houd. deezen: Vogel voor het. Wyfje van den boven befchreevenen, offchoon 
_-Wurovcmsx, in zyne befchryving, van de Balletjes gewag maakt: want dit kan 
daar van daan komen, dat de Mannetjes en Wyfjes van eenige Vogelen, wanneer 
zy nog de eerfte Veders hebben, byna geheel niet van elkander verfchillende zyn; 
doch, als zy ruijen , dan vertoont zig een groot onderfcheid, gelyk aan de tegenwoor- 
digen, daar de Kop en Rug aan den eenen zwart is, aan den anderen bruinagtig 
groen of Olyf kleur: anders komen zy taamelyk wel overeen. 

Offchoon deeze zeldzaame Vogels reeds befchreeven zyn, heb ik doch van dezel- 
ven geene Afbeelding kunnen vinden, weshalve ik my zo veel te gereeder heb ver- 
beeld, dat die den Liefhebberen aangenaam zyn zoude. WirLLougHey heeftze wat 
anders dan ik befchreeven; doch, wanneer ik de Natuur voor my heb, dan mag ik 
niet gaarn de befchryvingen van anderen herhaalen, al waren zy ook beter dan de 
mynen, Wirroucnsy heeft den laat{ten bladz. 236 befchreeven; en, dewyl zyne 
befchryving wat van de myne afwykt, vermoed ik, dat hy dezelve naar het Man- 
netje, eer hetzelve nog de eerfte maal geruid hadt, gemaakt zal hebben. 

Deeze beide Vogeltjes zyn te gelyk door eene Snaphaanfchoot getroffen. Ik heb- 
ze van den Schildknaap Taxrror Warre te leen gekreegen, die dezelven uit het 
Graaffchap Derby bekomen hadt. 

PLAAT 


(59) Ficeda!a tertia Aldrovandi. Epw. 4v. T, 30. 18. Nat. Hift. V. Srux. bl. 579. 
Motacilla Rubetra. Linn. Syt. Nat. X, Gen. 99. Sp. 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 49 


SISISISISSISSISISISISISIGISISISISISISISISI SES SIS SSS SSS SES ESE 
PT AAT: LX. 
De Lyfler met de roode Ponten (Go). 


_ Deeze weegt drie Loot. Hy héeft een ‘donkeren zwartagtigen Bek, welke van 
binnen rooder is dan gewoonlyk. De Oogkring is rood en heeft om zig heen een 
Ring van dergelyke Kleur. De Hals is zwart, doch het geheele Lighaam, voor 
overige, dorker blaauw; maar de binnènfte Baarden der groote Slagpennen zyn, zo 
wel als de Staart, wanneer die nièt uitgebreid is, zwart: daar, in tegendeel, dè 
Staart uitgebreid zynde, de buitenfte Veders witte Pûnten {chynen te hebben, en 
deeze wòrden ook, haar buiten toe, allengs wat korter. Dit maakt de Staart rond 
dan tend, De Pooten en Voeten zyn rood. 

_ Het Wyfje verfchilt hier in van het Mannetje, dat het ongevaar een derde klei- 
ner is. In de Krop van éen deezer Vogelen zyn de Beflen gevonden van den 
daar by afgebeelden Boom. In Gezang en Geftalte komt deeze veel met andere 
Lyfters overeen. Op de Eilandén Andros en llathera heb ik veelen van deeze Vo- 
gelen gezien. 


Gom Eleni Boom (+. 


Dit is een groote Boom, die eene zeer roode gladde Schors heeft. De Bladen 
gföeijen by paaren aan eene vyf of zes Duim lange middel-Rib, en hebben Steele 
die een half Duim lang zyn. Op de Bloemen, welken ik niet gezien heb, volgen 
paarschagtige Beflen, die wat grooter dan Erwten zyn, en troswys hangen aan een 
Steel van vyf Duim lang, hebbende ieder een Steeltje van een Duim. Het Zaad is 
hard, wit, driehoekig, en fteekt in eën dun Huisje, dat zig op drie plaatfen opent 
en het Zaad laat vallen. Deeze Boom geeft veel Gom, welke ’er bruin uitziet, en 
zò dik als Terpenthyn is, wordende voor een zeer goede Wond-Balfem gehouden , 
en aan de Paarden veel gebruikt. Op de meefte Bahama’s- Bilanden zyn deeze 
Boomen overvloedig te vinden. 


BREE IE JIE TEE EDE BEE JE EDEL EE JEDE EDEL EE HD OREN Ek LL 


bels An AXT 
De Oranjekleurige Grasmofch (61) 


Deeze Vogels fcheenen van grootte te zyn als Moflchen , en ik heb dezelven, zo 
veel my doenlyk is geweeft, in hunne Natuurlyke grootte voorgelteld. Het Maù- 
netje, waar voor ik die met de zwarte Keel houde, heeft eenen regten, dunnen, 
zwârten, of donker Loodkleurigen Bek. Een zwarte plek, van omtrent een Duim 
lang, ftrekt zig van den Bek, langs de Keel, en zydewaards onder de Oogen, tot 
een weinig over den Bek heen, uit. Dezelve is gezoomd met eene witagtige Streep , 

die vooraan den Kop en boven de Oogen breeder, naar agteren toe en aan de Ast 
mal- 


(6o) Turdus Vifcivorus plambeus. Carrss. Car.I. T.30. Simaruba. Linn. Maf. Med. 535 ? Burfera 
T. 30. Merula Arnericana ccerulea. Briss. Av. IL Gummifcra. Spec. Plant. Ed, II. p. 471. 
p. 289. ‘Turdus plumbeus. Linn. Syfl. Nat. XII (61) Oenanthe fulva, mas & femella, Eow. 4v. IL 
Gen. 107. Sp. 12. Nat. Hift. V. Stuk. bl. 489. T.3r. Viuflora rufa. Briss. 4v, IIL p. 459. Mota- 
(*) Terebinthus major Becu!e Cortice, Fra€tu trian- _ cilla Stapazina. Linn. Syt. Nat. XII. Gen. 114. Sp. 
gulari. SLoan. Jam,ll, p. 89. T, 199. Carrss. Car. IL. 14, Nat. Hift. V. Stuk. bl. 577. 


II. Deel, N 


50 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


fimaller is. Het bovenfte van den Kop, de Nek, Rug, en de Borft, zyn vuil en 
dof Oranje -kleur, trekkende wat naar ’% bruinroode. Aan de Rug is deeze Kleur 
donkerer, aan de Borft bleeker. Nederwaards is de Rug met halfmaanswyze donkere 
Vlakken bezet. De Stuit, het onderfte deel van den Buik, de Schenkels en Dek- 
vederen onder de Staart, zyn wit. De geheele Wiek is zwart of donker zwart bruïn. 
De punten en de rand der boven de Slagpennen ftaande Vederen, en eenige digt aan 
de Rug geplaatfte Slagpennen zelf, zyn helder bruin. De Pooten, Voeten en IS laau- 
wen, zyn donker bruin of zwart. De middelfte Staartveders zyn zwart of donker, de: 
zydelingfe wit, met zwarte punten, welke niet diep inwaards gaan. 

De andere Vogel, dien ik voor het Wyfje houde, heeft een zwarte Vlak op de 
zyde van den Kop, daar het Oog in ftaat, ftrekkende zig, agter het Oog, breed uit; 
doch onder den Bek is de Keel wit. Het geheele overige Lighaam , de Wieken, 
Staart en Schenkels, zyn eveneens als in de andere. Dewyl hy met de van Wm- 
LOUGHBY „ bladz. 168, befchreevene Grasmofch overeenkomt , heb ik hem geen 
beter Naam dan den bovenftaanden , met her daar by gemelde onderfcheid van Kleur, 
weten te geeven. Van KrriN wordt het Mannetje de Zwartkeelige Zwartftaart 

eheten. : 
6 Deeze Vogeltjes, die, 'zo veel ik kan vinden, met geene andere Afbeelding of 
befchryving overeenkomen, zyn van Gibraltar overgebragt, alwaar zeker Heer, díe 
aldaar zig onthieldt, dezelven gefchooten, en aan den Heer CarTesBY, te Londen, 
toegezonden heeft. Door deezen zyn zy my ter afbeelding en befchryving vergund. 


NEN ENEN REN SS NENENEN Ae NENEDNEN ENEN S ENEN KENNEN ENE NENENEN 


, 


Pl AA nen 
De allerkleinfle Lyfler (62). 


In gedaante en Kleur komt deeze Lyfter met het Europifche Koperwiekje overeen , 
verfchillende alleenlyk daar van in de Grootte, en niet meer weegende dan derdhalt 
Loot. Hy zingt nooit, en heeft maar een gelykvormig Gefchrey , even als onze 
Koperwiekjes in de Winter. Hy houdt, het geheele Jaar door, zyn verblyf in Ka- 
rolina. Men krygt ze zelden te zien, om dat ’er maar weinige zyn, en deeze zig 
in donker Kreupelbofch van de digtfte Wouden en Savaanen onthouden. Zy aazen 
op de Beflen van de Hulft en Haagedoorn , enz. 


Hulft van Karolina met roode Beffen (*). 


Dit Gewas groeit gemeenlyk regt op, tot de hoogte van zeftien Voeten. De Tak- 
ken zyn regt en fchieten fneller uit, dan aan de gemeene Soort. De Bladen zyn 
langer, helderer groen en buigzaamer, zonder Stekels maar dieper ingefneeden. De 
Bellen zyn rood en groeijen by groote Troflen. Het is in Karolina een zeldzaam 
Gewas; want ik heb ze nergens, dan alleen in de Plantagie van den Overften Burr, 
aan de Rivier Ashley, gezien, alwaar zy in een Moeras groeit. 


(62) Turdus minimus, Caresn. Car. L T. 31. ceolatis ferratis. Hort. Cliff. Roir f 
() Agrifoliam Canadenfe foliis dentatis , Baccis goo. Ilex Cafline. Linn. En Pan. Eli En Ge 
rubris, Caress, Car, IL, T. gr, Ilex foliis ovato-lan- Ren 


PLAAT 


EN ZELDZAAME VOGELEN. Sr 


SISSI SSS SSS SESSIES ess SSS SESSIE: 
Piel A, Ade lLXlH. 
Het lang geflaarte voode Kolibrietje (63). 


Dit Vogeltje is zo wel een der grootften als der fchoonften van dit Geflagt, die ik 
ooit gezien heb. Naar ik geloof moet het één van zyne lange Staartveders verlooren 
hebben: want ik heb nooit gezien, dat een Vogel een enkelen Veder in zyne Staart 
voerde, die zyns gelyken niet nevens zig had. De Bek is lang, dun, aan de Punt 
nederwaards geboogen en zwart van Kleur. De Kop is, zo wel als het bovenfte van 
den Hals, glanzig zwart. De Keel heeft een der Pragtigfte Kleuren; die men zig 
ooit voorftellen kan: zy is groen en glinftert tevens als gepolyft. Goud. Onder dit 
groene is een zwarte halfmaanswyze Streep, waar door de Keel van de Borft, die 
Roozekleurig is, afgefcheiden wordt. De Rug en de Dekveders van de Wieken zyn 
rood „doch trekken meer naar het Oranjekleurige dan de Borft. De Slagpennen zyn, zo 
wel als de naaft daar boven {taande ry der Dekvederen, donker purperkleur. De Staart 
heeft in ’ midden twee lange Veders, die even zo purperkleurig als de Wieken zyn. 
De zyd-Veders van de Staart zyn roodagtig Oranjekleur gelyk de Rug. Het agterfte 
deel van de Rug, de Stuit en de Dekveders van de Staart, zyn fchoon groen: de 
Pooten en Voeten zwart, De laatften zyn kort en hebben vier Vingers, van wel. 
ken, gelyk in alle Vogeltjes van dit Geflagt, drie voorwaards ftaan en één agter- 
waards gekeerd is. 


Het kleine Oranjekleurige Kolibrietje (*). 


Ditis een der kleinfte Kolibrietjes, welken ik ooit heb gezien, zynde niet groo- 
ter, dan het in de bovenfte Afbeelding van deeze Plaat is voorgefteld. Zyn Bek is 
lang, dun, en wat nederwaards geboogen. Her bovenfte deel van den Bek is lan- 
ger dan het onderfte, donker of zwart van Kleur: het onderfte is naar den Kop toe 
Vleefchkleurig , doch aan de Punt zwart. Het bovenfte van den Kop is vuil bruin, 
met helder bruine Vlakken. De Keel, de zyden van den Kop, de Hals in ronde, de 
Borft en *t Lyf, zyn geelagtig rood of onzuiver Oranjekleur. Onder de Oogen is 
een donkerbruine of zwarte Streep, en op ’t midden van de Borft zyn eenige donkere 
Vlakken. De Rug is, benevens het boven{te deel der Wieken, vuil bruin, waar on- 
der zig iets, dat helder bruinagtig geel is, mengt. De Slagpennen en Vedertjes van 
de Staart zyn vuil purperkleur, doch van deeze moet men de middelften uitzonderen, 
welke bruin zyn. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart. * 

‚ Ik zou dit Vogeltje byna voor % eenigfte van dit Geflagt houden, dat onder zyne 
Vederen niets groens of Goudglanzigs heeft. Zy beiden, uit Suriname af komftig, 
bevinden zig in Kabinet van den Hertog van Richmond. 


bed SR HL XIV: 
De Geelkeelige Leeurik (64). 


__In grootte en geftalte komt deeze Vogel met onze gemeene Leeurikken taamelyk 
overeen. Van boven is zyn Kop met zwarte en geele onder elkander gemengde Ve- 


; deren 
(63) Mellivora major rubra Caudâ longâ. Eow. 4v. _chilus ruber. Linn. Syft. Nat. XII Gen. 66. Sp. or. 
T. 32. £. 2. Polytmus Surinamenfis longicaudus ruber. Nat. Hift. IV. Sr. bl. 445. 
Briss, 4v, II, p. 6go. Trochilus Pella. Linn. Syft. (64) Alauda Gutture flavo. Carrss. Car. IT. 32. 
Nat. XIL Gen. 66. Sp. 2, Nat, Hij. LD, IV. Sr. Alauda Virginiana. Briss. dv. III Pp. 367. Alauda 
bladz. 436, Alpeftris. Linn. Sy/?, Nat. XIL Gen, 105, Sp. zo, 
(£)_ Mellivora,minor fulva, Epw. do. T. 32. If. 1. Nai, Hift. 1, D. V. Sr. bl. 469. 
Mellifuga Surinamenfis. Biss. Av. III, p. zor. Tro- 


N 2 


sa VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 


deren bedekt. Door de Oogen loopt een geele Streek en van den hoek des Beks eer 
zwarte nederwaards, buiten welken de Keel en Hals voor ’ overige geel zyn. Het 
bovenfte van de Borft is, in de gedaante van eene waflende Maan, met zwarte Ve- 
deren bedekt. Voor * overige heeft de Borft, als ook de Buik, een Strookleur. 
De Spoor, agter aan de Voeten , is lang. Zy maaken een dergelyk Gefchrey;, 
als onze gewoone Leeurikken in de Winter maaken : op welken tyd alleen, en flegts 
wanneer het koud Weder is, zy zig in Virginie en Karolina laaten zien. Zy komen 
met groote fchoolen uit het Noorden, en trekken vroeg in * Voorjaar weder weg. 
Dewyl zy met onze gemeene Leeurikken zo veel gelykheid hebben, zo geloof ik; 
dat zy ook, even als dezelven, in de hoogte ftygen en zingen : doch alzo zy al- 
leenlyk % Winters herwaards komen, heb ik daar van geen zekerheid. Zy onthou- 
den zig op de Duinen aan het Zeeftrand in Karolina, en leeven van de Haver, die 
hier en daar in t Zand verftrooid legt. 


Het Zee- Haver Gras (>). 


Ik heb deeze Plant, hier afgebeeld, nergens anders dan op de Duinen en zo digt_ 
aan de Zee zien groeijen, dat zy met een hoogen Vloed befpoeld werde van het 
Water, Gemeenlyk wordt zy vier of vyf Voeten hoog. 


B dE ted GDB EARN 


PA Ae LV 
Het groene Jang flaartige Kolibrietje (65). 


De Afbeelding ftelt dit Vogeltje in de Natuurlyke grootte voor. Het heeft, teri’ 
aanzien van zyn Lighaam, eene zeer lange en breede Staart , aan welke de Veders 
taamelyk hard en ftyf zyn, zo dat zy niet ligt in wanorde raaken. De Bek is dun, 
regt, wat lang en zwart van Kleur. Op den Kop heeft het een blaauw Kapje, doch 
is, voor * overige, grootendeels groen. De Slagpennen zyn vuil purperkleur, tot 
op drie groene naa, welke digtft aan % Lyf flaan. Het Onderlyf is, benevens dé 
Dekveders onder de Staart, wit: de Schenkels donker. De Staartveders hebben een 
zo heerlyken Glans; als men zig immer kan verbeelden: want veeltyds zyn zy hoog 
blaauw, en, wat verdraaid wordende, fpeelen zy in ’ groene; neemende kort daar op 
eene glanzige Goudkleur aan. Ook hebben alle Vedertjes aan * Lighaam iets Goud- 
glanzigs, doch met zulk een fchoone fpeeling niet als die van de Staart. De Pootens 
Voeten en Klaauwen, zyn zwart. De Heer Kapitein CHANDLER, te Stepney, 
heeft dit Vogeltje van Jamaika mede gebragt, en my verlof gegeven om % zelve 
af te tekenen. à 


Wit gevlakte bruine Kapel met roode Stippen (5). 


De bovenfte Oppervlakte der Wieken van deeze Kapel of Vlinder is zwart. Op 
ieder van de bovenfte Wieken heeft zy twee witte Vlakken, doch op ieder van de 
onderften maar ééne, en buiten iets witagtigs , dat zig aan den getanden Rand ver- 
toont, is in dezelve ook nog een roode Stip. De onderfte Vlakte des Lighaams is 
wit, en de agterfte Wieken hebben een groote ronde witagtige Vlak, die van voo- 

ren 


(*) Gramen Myloicophoron oxyphyllon Carolinia- 
num &c. PruK. Alm. 137. 
_ (65) Avis Mellivora viridis macroura. Epw. Av. 1. 
T. 33. Mellifaga Jamaicenfis Caudà bifurcâ, Burss, 
Ao. IL p.728 & 732. T.37. £.6. Mellivora Avis 
maxima, SLoan. Jam, ll p‚ 309. T.264.f. 4. Tro- 


chilus forficatus. LiNN. Sy/?. Nat. XIL Gen. 66. 
Sp. 5. Nat. Hift. I, D. IV.Sr. bl. 438. É 

(*) Papilio Nymphalis Alis fabcaudatis nigris, pri- 
moribus maculis duabus, pofticis Difco rabro margi+ 
nato albis. Muf. L, Ulr. 308. Papilio Nymphalis ‘Tie 
pha, LinN. Syft. Nat XII Gen, 231. Sp. 164. 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 53 


ren rood gerand is: haar agterfte Rand is vuil , met purperkleurige Vlakken; aan 
deeze volgt een breede zwarte Streep, waarop zig eene ry vertoont van rood Schar- 
laken kleurige Stippen. Op de voorfte Wiek zyn drie witte Vlakken, en langs de 
gene, die digtft aan ’ Lyf (taat, loopt eene geboogene roode Streep. De ruimte 
tuflchen de witte Vlakken is zwart: het end der Wiek is donker purperkleur, en digt 
daar aan taan, op een zwarten Grond, Scharlakenroode Stippen. 

De Heer W. Gouper, die deeze Kapel aan my leende, gaf my berigt, dat de- 
zelve uit Ooftindie was, doch, van welke plaats zy gekomen ware, kon hy my niet 
zeggen. [Men krygt dergelyken uit Suriname. ] 


SSS SSS SSS SSISSISS SISSI SSS SE SISSI SSS Esse 
Pa A At Se XV 


_De groote Amerikaanfihe Leenrik (66). 


Deeze Vogel weegt zes en een half Lòot. Zyn Bek is regt, fpits, en aan *t end 
wat plat. Tuflthen het Oog en de Neusgaten is'een geele Vlak. Boven aan den Kop 
heeft hy een bruin Kapje, daar , van den Bek af;een vuil witte Streep midden door 
heen gaat. Van het Oog loopt nêderwaards een zwarte Streep, hebbende bykans de 
langte van een Duim. Op zyde is de Kop helder graauw. De Wieken hebben, zo 
wel als het bovenfte des Lighaams, eene Patryskleur. Op de Borft ftaat een grooté 
zwarte Vlak, die de gedaante van een Hoëfyzer heeft, zynde het overige van de 
Keel en het gantfche onderfte deel des Lighaams, geel. Als deeze Vogel op de top= 
pen van Kreupelbosch en kleine Boompjes zit , dan beweegt hy zyne Staart, gely- 
kerwys onze Smmer/ altoos op en neer , en in ’t Voorjaar zingt hy regt lieflyk , of- 
fchoon hy zyn Toon nièt veel verandert. Zy zoeken hun Voedzel, dat in Graszaad 
beftaar, op den Grond. Hun Vleefch is aangenaam van Smaak. De plaats, daar zy 
‘zig onthouden, is in Karolina, Virginie, en in de meefte Noordelyke Geweften van 
% Vafte Land van Amerika. 


Kleine geele Veld. Ajuin of Vogehmelk (*. 


‚ Deeze Plant wordt gemeenlyk niet boven de vier Duimen hoog en fchiet veele 
Grasagtige Bladeren uit, tuflchen welken een dunne Steel uitgroeit, die vyf bladerige 
Gefternde Bloemen draagt. De Bloem heeft vyf Meeldraadjes, doordien ‘er één is 
tegenover ieder Blaadje. Op de Bloem volgt een klein langwerpig Zaadhuisje, in ’e 
welke veel kleine zwarte Zaadjes vervat zyn. Overvloedig groeit deeze Plant op de 
meefte open Velden van Karolina en Virginie, alwaar zig deeze Leeurikken over- 
vloedig onthouden, en aazen op derzelver Zaad. 


NEN E EN € NE EN € 
P L A A T LXVIL 
Het lang geftaarte Kolibrietje met een zwarten Kop (67). 


De Natuurlyke grootte van dit Vogeltje is hier aangeweezen. Zyn Staart is lan- 
ger dan die van het gene op de LXV. Plaat is afgebeeld. De twee lange Veders van 


de 

(66) Alauda magna. CaresB. Car 1, T.33. Meru- glabris. Cargss. Car. I, T. 33. 
la Americana torquata. Briss. 4v. IL. p‚ 242. Alauda (67) Avis Mellivora macroura Capite nigro. Epw. 
inagna. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen, ros. Sp. zr. Nat. dol T.-34. Arn. dv. IL p.4s. T. 49. f. 1. Tio- 


Bijt. LD. V. Sruk. bl 469. chilus Polytmus. Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. 66. Sp. 4; 
(*)_Ornithogalum luteum parvum , foliis Gramineis O8 Hift. LD. IV. Stuk, bl. 437. 


Deel. 


VERZAMELING vAN UITHEEMSCHE 


de Staart zyn zo ylen flap, dat zy door de allerminfte beweeging van de Lugt ge- 
makkelyk bewoogen en in wanorde gebragt worden. Voorts is aan de Staart 
merkwaardig, dat deeze twee tedere Veertjes meeft naar buiten, aan ieder zyde één, 
geplaatft zyn, en tevens daar in het zonderlingfte, dat een iegelyk van dezelven, zo 
Wel boven als-onder, door een klein ftyf Vedertje vaft gehouden wordt. Zo veel ik 
tot nog toe waargenomen heb, hebben alle Vogelen, wier Staartveders van ongelyke 
langte zyn, de twee middelften of buitenften de langften, gelyk in de Zwaluwen en 
Aakfters. De Bek is hier aan den Wortel dikker dan in de meefte Vogelen van dit 
flag: ook heeft dezelve een taamelyke langte en een fpits End, het welk een weinig 
nederwaards geboogen en zwart is. Boven op den Kop, en agterwaards, tot in de 
Nek , heerfcht een zwarte Kleur, die eenigermaate naar % blaauwe trekt, met weer- 
fchyn. De Keel, de Borft en ’t Lyf, zyn gedekt met groene Vedertjes, die in ’ 
blaauwe fpeelen en wat digt geflooten zyn, leggende regelmaatig, gelyk de Schubben 
van Visch, op elkander, en een zo gladde Oppervlakte hebbende, dat zy het Licht, 
even als gepolyft Goud, terug kaatzen. De Veders op de Rug zyn lugtiger, geel- 
agtiger groen, en niet zo fchoon glanzig als aan de Borft. De Wieken zyn bruin- 
agtig Purperkleur, en {peelen, naar dat het Licht op dezelven valt, met fchoone 
blaauwagtig, purperkleurige Straalen. De Rand der Wiek is, van den Schouder af, 
een goed end wegs, wit: de Staart zwart of donker, en haare Vedertjes verlangen 
allengs van de middelften tot de buitenften, uitgezonderd één , dat wel vyfmaal. zo 
lang als de overigen is. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn Zwart. 

De Heer Pierer CoLinson heeft de goedheid gehad , van my dit Vogeltje te 
vertoonen. Een ander, dat met hetzelve te gelyk aangekomen was, heb ik gezien 
in het Kabinet der Koninglyke Societeit, zynde van het tegenwoordige alleenlyk in 
grootte wat verfchillende. Zy waren van Jamaika herwaards overgebragt. In de 
Staart van dit flag van Vogeltjes heb ik nooit meer dan tien Vedertjes kunnen vinden. 


De donkere geel geflreepte Pagie uit Noord-Amerika (5). 


Deeze Kapel heeft my de Heer Doktor R. M. Massry gegeven , met het berigt, 
dat hy dezelve uit Maryland gekreegen hadt. De grondkleur van haar Lighaam en 
de Wieken is donker zwartagtig bruin, doch beiden zyn op zulk een manier geel 
of veeleer Zwavelkleurig geftreept en gevlakt, dat hetzelve beter uit de Afbeelding 
gezien dan befchreeven kan worden. Alle Streepen en Vlakken van de geheele Ka- 
pel zyn geelagtig, ûitgenomen twee halfmaanswyze Vlakjes , die hoogrood zyn, 
ftaande digt aan het agter-end van het Lyf. À 


54 


SSSSSSIS SIS SISSI SISI SISSI SS SISI SISSI SISSI SISSI SISI SI SISSI SISIS 
PL: ASA TE LXVIIE 


De zwarte Mofch met roode Oogen (69). 


Deeze Vogel is byna zo groot of veeleer grooter dan een Leeurik. Zyn Bek is zwart 
en dik: deOogkring rood: de Kop, Hals, Borft, Rug en Staart, Zyn zwart, gelyker- 
wys de Wieken, wier Slagpennen eenen witten Rand hebben. Het onderfte deel des 
Lighaams en der Borft is wit, doch op de zyden vertoont het zig, langs de Wieken 
agterwaards, donker rood. De Pooten en Voeten zyn bruinachtig. Het Wyfje is 
bruin, en trekt aan de Borft wat naar *t roode. * Zyn eenzaame Vogelen, waar van 

men 


(*) Papilio Eques, Alis obtufe Caudatis concoloribus (68) Paffer niger Oculis rubris, Cares. Car, IL 
fuscis, Fasciis flavefcentibus, angulo Ani fulvo. Raj. T, 34. Fringilla Carolinenfis. Briss. Av. IIL p‚ 169. 
Inf.IIL N.2. Papilio Ajax. LiNN. Syt. Nat. XIL Fringilla Erythrophthalma, Linn. Sy/?. Nar. XIÌ, Gen. 
Gen. 231. Sp. 32. Nat. Hijt. IL D. XL Sr. bl, zos. ri2. Sp. 6, Nat, Hit. LD. V.Strur, bl,537, 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 55 


men zelden meer dan een Paar by elkander ziet. Zy onthouden zig het geheele. Jaar 
door in de digtfte BofIchen van Karolina, alwaar zy ook broeden. 


De bruine Mofch (*). 


_ Deeze Vogel is geheel bruin of zwart, doch donkerft op de Rug en bleekft aan de 
Borft en Buik. ’s Winters vliegt hy met de rood gewiekte Spreeuw en purperkleurige 
Kaauw, die op Plaat XXIV en XXVI, in % Perfte Deel, voorgefteld zyn. Anders ont- 
houdt hy zig meeft omtrent de Schaapskooijen , alwaar hy zyn Voedzel zoekt ; wes- 
halve hy ook den Engelfchen naam van the Cowpen Bird bekomen heeft. Ik houdze 
voor Trekvogelen, dewyl ik in de Zomer geen derzelven waargenomen heb. Men 
vindtze in Virginie en Karolina. 


De zwarte Popelier mer Balfemkmoppen (F 


Deeze Boomen groeijen maar alleen aan de Rivieren boven de bewoonde deelen 
van Karolina. Zy zyn groot en zeer hoog. In April, op welken tyd des Jaars ik 
ze maar alleen gezien heb, hadden zy reeds hun Zaad laaten vallen, en uit het wei- 
nige overgebleevene kon ik afneemen; dat het Pluimswys groeit, en bedekt is met 
eene Wollige zelfftandigheid. Aan de groote gezwollene Knoppen van deezen Boom 
hangt een zeer welriekende Balfem. De Bladen zyn aan den Rand getand en zeer 
breed, komende ook in gedaante met die van den door PARKINSON befchreevenen 
zwarten Popelierboom zeer wel overeen, 


KR kk 
P LA AT LXIX, 
Hes Kolibrietje met een witten Buik (Go). 


Dit Vogeltje, en % gene daar onder ftaat, zyn, als gewoonlyk; op de Plaat in 
hunne Natuurlyke grootte voorgefteld. De Bek is zeer lang, regt en dun; maar de 
Punten van het bovenfte en onderfte gedeelte zyn wat naar elkander toe geboogen 
en zwart van Kleur. De geheele Kop is, benevens den Hals, zo wel van boven als 
van onderen fchoon blaauw. De Rug, de Stuit en de kleine Dekvedertjes der Wie- 
ken; zyn fchoon groen. Aan %t end van den Hals is boven een witte halve Maans- 
wyze Vlak, wier Punten opwaards gekeerd zyn. De Buik is wit; de Wieken ZYN 
Koperkleurig en trekken naar het purpere. De middelfte Vedertjes van de Staart zyn 
groen; de zydelingfe wit, en een weinig langer dan de middelften; doch de Poo- 
ten en Voeten donker zwartagtig. Onder de Kleuren van die Vogeltje fchynen, ge- 
lykerwys in de meeften van dit Geflagt, fyne Gouddraadjes gemengd te zyn; wes- 
halve ook hetzelve, als ‘er de Zon op fchynt, een heerlyken luifter heeft. 


Het groen en blaanwe Kolibrietje (*). 


Alzo dit Vogeltje met het andere overgebragt is, en daar mede in Geftalte en 
Grootte, als ook ten aanzien van Bek en Pooten veel overeenkomft heeft, zo ver- 
moed ik, dat het eene ’t Mannetje, het andere t Wyfje zy van deeze Soort : doch 
ik wil dien aangaande niets vaftftellen, laatetide zulks den Kenneren of anderen tot 


ver. 
(*) Paffer fuscus. CatesB. Car. I. T. 34, f, 2. (69) Avis Mellivora Ventre albo Epw. 40.1, T. 35. 
3 Populus nigra folio maximo, Gemmis Balfamum f, 1. Mellifuga Surinamenfis torquata. Brirss. Zo. III. 


odoratisfimum fundentibus. CaresB. Car, 1. T. 34. p.713. Trochilus Mellivorus, Linn. Sy/t. Nat, XII. 
Populus foliis fubcordatis denticulatis. Hort. Cliff, 460. Gen. 66. Sp. 20. Nat. Hit. ID. IV. Srux, bl. 445. 
Royen Lugd,-Bat. 82. Populus Balfamifera, Lins. _ (*) Avis Mellivora viridis & ceerulea. Epw. 4v. I, 
Spec, Plant. Ed, U. p. 1464. oz 35. fz. 

2 


56 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 


verder onderzoek aan bevolen. De Bek is met dien van het zo even gemelde volkos 
men gelyk: de Kop is, zo wel als de Hals, geheel groen; de Borft en het bovenifte 
deel van de Rug zyn blaauw: de Schenkels en het Onderlyf vuil bruin: de kleine 
Dekvedertjes der Wieken, het onderfte van de Rug en de Stuit groen: doch de 
Stuit is ook Auroorkleurig, en heeft tevens, zo wel als de Keel en Borft, eenen … 
Goudglans. De Slagpennen en de eerfte ry der Dekvedertjes zyn vuil Koperkleur en 
trekken wat naar Violet of Purper: de Staart even zo: maar de Pooten en Voeten 
zyn zwart, | a 
Deeze Vogeltjes zyn met elkander van Suriname gekomen, en bevinden zig bei- 
den in ° Kabinet vän den Hertog van RicHmonp. . 


Het bruin gevlakte Chineefche- Witje. 


De Afbeelding vertoont deeze Kapel in haar volkomene grootte. Haare bovenfte 
Wieken zyn donker bruin met witte Streepen en Vlakken. De buitenfte Rand is , 
zo wel aan de bovenfte als onderfte Wieken, wit. De laatften zyn wit, doch heb- 
ben aan den Rand een bruinen Zoom, welke inwaards gehakkeld is. Het Lyf is 
wit en zwart gevlakt: de Kop en de drie laatfte Leedjes, aan ° agter-end, zyn Orans 
jekleur. 


Pali ASA LXX. 
Het kleine graauwe Mofsbje (zo). 


Dit Vogeltje is geheel graauw en kleiner dan onze gewoone Moflchen, met wel- 
ken het doch veel gemeens heeft. Men vindt ‘er weinigen van, ook ziet men ze 
gemeenlyk op zig, zelf alleen in * Kreupelbofch huppelen. Zy leeven van Infek- 
ten en laaten zig gemeenlyk rondom de Huizen in Virginie en Karolina zien, alwaar 
zy zig ’t geheele Jaar door onthouden en ook broeden. 


De Karolinifche inde met Purperkleurige Bloemen (*). 


De Bloem van dit Gewas is roodagtig Purperkleur, en komt, zo wel in figuur als 
in grootte, met die der gemeene Winde overeen. Zy bloeit in Juny en haare Bla- 
_ den hebben de gedaante van de punt van een Pyl. De Heer Overfte Moore, een 

Man van groot aanzien in Karolina, heeft my verzekerd, dat hy gezien hadt, hoe 
een Índiaan, zig met het Sap van deeze Plant beftreeken hebbende, onmiddelyk daar 
op eenen Rarelflang met de bloote Handen aangreep, zonder in  minfte daar door 
befchadigd te worden; oflchoon dezelve, onder alle Slangen , voor de Vergiftigfte 
wordt gehouden. Ook heb ik van anderen hooren zeggen, dat dé Indiaanen zig van 
zekere Plant tot een Behoedmiddel tegen * Vergift van deeze Slang bedienen; doch 
zy hadden dit niet zo naauwkeurig waargenomen, dat zy my de Plant konden aan- 
wyzen, die het was geweeft. 


(zo) Pafferculus. Caress. Carl T. 35. lio, Flore amplis(imo purpureo, Radice crafà, Carzss: 
(©) Convolvulus Carolinienfis angufto fagittato Fo- Carl. T, 35. 


PLAAT, 


e 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 52 


DEBIEL HE EE HEEE EEE EDM ICE DEORE 
PL A AT -LXXI 


Het groene Kolibrietje met een zwarten Buik (11). 


Deeze Vogeltjes zyn wederom in de Natuurlyke grootte voorgefteld: zynde van 
de grootfte Soort van Kolibrieten. De Bek van beiden is lang, dun, en wat neder- 
waards geboogen, niet zeer (pits, zwart van Kleur. Den Kop, Hals, Rug, en de 
kleine Dekvedertjes der Wieken, heeft het bovenfte Vogeltje blaauwagtig groen. 
De Vedertjes op de Schouderen, of de Vedertjes tuflchen de Rug en Wieken, heb. 
ben iets roods onder het groene. De Borft en zo wel de bovenfte als de onderfte 
Dekveders van de Staart zyn blaauw. De Buik is in ’t midden zwart, doch in de 
plaatzing , welke het Vogeltje hier heeft, is dit Deel door de Wieken bedekt. Ag- 
ter dit zwarte gedeelte van den Buik is boven de Stuit een witte dwars-Vlak. De 
Slagpennen, en de naaft boven dezelven ftaande ry der Dekvederen, zyn aan de 
beide Vogeltjes vuil Violet of Purperkleur, gelyk men ze aan de meeften van dit 
Geflagt gewoonlyk aantreft. De Staarten van de beide Vogeltjes zyn van boven 
zwart‘en van onderen blaauw : ook hebben zy beiden zwarte Pooten en Voeten. 

Het andere Vogeltje, dat ik voor het Wyfje van het eert befchreevene houde, 
is daar van ten aanzien der groene Kleur van den Kop, den Hals en de Dekvederen 
der Wieken, die meer geelagtig groen zyn, verfchillende. Het bovenfte deel van 
den Kop en Hals zyn, zo wel als de Rug, met rood gemengeld. De witte Streep 
aan het Onderlyf of Stuitje ontbreekt; doch voor *t overige komt het met de voor- 
gaande befchryving overeen. 

Het cerfte heeft my de Ridder J. TreoBarp, het andere de Ridder Tayror 
Warre geleend. Van waar zy gekomen zyn heb ik niet kunnen opfpooren: doch 
het is bekend, dat deeze Vogeltjes zig flegts in Amerika , en inzonderheid tuffchen de 
Keerkringen, oirfpronglyk onthouden, wordende zeldzaam daar buiten, en ’s Win= 
ters in *t geheel niet, aangetroffen. Omftreeks de Linie houden zy zig, gelyk my 
verhaald is, het geheele Jaar door op. 


Eene Ooflindifche Cicade. 


Deeze Vlieg of Cicade is geel en zwart gevlakt. Haare Oogen zyn roodagtig, 
de Wieken doorfchynênde, en de grootften by haare Geleding wart dik en bruiner. 
Cok zyn deeze deelen, tuflchen de Aders der Wieken, met dikke dwarsftreepen 
doortoogen. Aan het end der groortfte Wieken ftaan twee zwarte Vlakken: zynde 
de kleinften geheel doorfchynende en ongevlakt. Zy komt van Amboina en is my 
door den Heer DANDRIDGE geleend. * Zou ovèrtollig zyn, de grootte der hier 
afgebeelde Infekten aan te wyzen, dewyl zy alle ten naauwkeurigfte in de Na- 
tuurlyke grootte voorgefteld zyn. 


ep A Ame leX&IL 


De Sneeuwvogel van Noord- Amerika (72). 


De Bek van deezen Vogel, zo wel als de Borft en Buik, is wit; het geheele ove- 

rige Lighaam zwart, uitgenomen eenige Deelen, die wat Loodkleurig zyn. In 

Vir- 

(71) Avis Mellivora viridis Ventre nigro, mas & Hit. ID. IV. Srux. bl. 44r. 2 

femella. Epw. 4v.l. T. 36. Polytmus Mexicanus, (72) Pasfer Nivalis. Carass. Carl, T.36. Frin- 

Briss. do, HIL p.676. T.3s. f.2. Avis Auricoma gìlla Hyemalis, Linn. Sy/t. Nat. X. Sp. zo. Emberiza 

Mexicana. Ss, Mu. 1. T.09. f.4. Trochilas holo- Hyemalis, Syy?. Nar. XII, Gen. 110. Sp. 2. Nat. Hit, 
fericeus, Linn. Syt. Nat. XIL, Gen. 66, Sp.rr. Nat. LD. V. St. bladz, 562, 
IL Deel. P 


58 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 


Virginie en Karolinarlaaten zy zig niet dan °s Winters zien, doch meeft in de Sneeuw. 
By den Zomer komt ’er geen te voorfchyn. Of zy naar ’ Noorden trekken en aldaar 
broeden, gelyk zeer waarfchynlyk is; of waar zy anders heen ftryken, wanneer zy 
in % Voorjaar uit het Land gaan, is my onbekend. 
Virginifche Wogelsneft- Wortel (£). 

Deeze Plant groeit agt of tien Duimen hoog, en is Vleefchklenrig. Haare Stee. 
len zyn met kleine, fmalle en zeer fpitze Blaadjes bezet. De Bloemen zyn eenbla-: 
derig, doch van den Steel tot boven, daar zy verfcheide Infnydingen hebben, diep 
geftreept. Binnen de Bloem is een holftreepig Doosje, van grootte als een Hazel- 
noot, het. welk een zeer klein Stofagtig Zaad bevat. Rondom dit Doosje ftaan: 
veele geele Draadjes. 


NENENENENDNENENENNENENENERENENE NEEN KG NENENDNEDNENENEN ENEN G ENEN 


P ‚Is AA „Toa XXII 
Het kleine Gekuifde Kolibrictje (73). 


Dit Vogeltje is hier, zo wel als zyn Neft , in Natuurlyke grootte voorgefteld, 
Zyn Bek is dun, fpits, niet zo lang als aan de meefte anderen van dit flag, zwart 
van Kleur en wat nederwaards geboogen. Het bovenfte deel van den Kop is, van 
den Bek af tot geheel agterwaards „ daar hetzelve in een Kuif uitloopt, eerft groen. 
en vervolgens donker blaauw. Deeze beide Kleuren hebben eenen zo fterken Glans, 
dat de Glans van gepolyfte Metaalen niet daar by komt. Inzonderheid fchittert het 
groene deel, naar dar het Licht daar op valt, het fterkfte: doordien het uit den groe- 
nen in % Goudkleurige zo fchoon fpeelt, dat zulks met geene Kleur is na te volgen, 
en niemand, die het Vogeltje zelf nooit heeft gezien, zig daar van een denkbeeld 
kan maaken. De Veders zyn aan ’ bovenfte deel des Lighaams en der Wieken 
donker groen, en hebben tevens eenen daar onder gemengden Goudglans. Digt on= 
der den Bek is eene wat vuile witte Vlak. De Borft en het Lyf zyn donker. vuil 
graauwf{pikkelig. De Slagpennen zyn purperkleur: de Staart is blaauwagtig zwart en 
‘eenigermaate glanzig aan de bovenfte Oppervlakte, doch, het welk wat ongewoons 
is, meer van onderen. De Pooten zyn, zo wel als de Voeten, zeer dun en zwart 
van Kleur. Het Neft beftaat uit eene zeer fyne zagte Wol, of Zyde; want ik 
weet niet te zeggen wat het zy. De Stof derzelve is tweederley, ten deele road, 
ten deele geelagtig wit. Het hing tuflchen twee Takjes, gelyk de Afbeelding 
aantoont, en aan dezelven waren die fyne Blaadjes en Vrugten te zien, welke, wat 
de befchryving aangaat, met die Soort van nona overeenkomen, daar in SLOANEs 
Natuurlyke Hiftorie van Famaika de naam van Sweet- Sop Tree aan gegeven wordt, 
Zie H.D. Bl 168, ‘Fab. 227. De Vrugt, ryp zynde, is zo groot als het Ey van 
een Kalkoen. 

jk heb dit Vogeltje benevens zyn Neft by den Heer J. WARNER gezien , die 
hetzelve van een Scheeps- Kapitein bekomen hadt, door wien het uit de Weft- 
indien was mede gebragt. 


Blaauwvlakkige Chineefche Paauw- Oog Kapel (+). 


Deeze Kapellen, die ik voor Mannetje en Wyfje houde van eene zelfde Soort , 
zyn uit China afkomftig. Het Lyf is aan beiden bruin: de Wieken van de eerfte 
zyn 

(€) Orobanche Virginiana , Flore pentapetalo cer-__T.37. Mellifaga criftata. Berrss. 4v. II, p. 417. 


nuo. Pruk. Alm. 273. TT: 209. f. 2. Orobanche 'T. 37. fo. Trochilus Criftatus. Linn. Sy/l. Nat. 
monanthos Virginiana Flore majore pentapetalo. Mo- XII, Gen. 66. Sp, 18. Nat. Hijk. IV. Stuk. bl. 446, 


xs. Hift. III. -p. 502. _Monotropa Flore nutante, (*) Papilio Nymphalis, Alis denticulatis, primori- 
Gron. Virg. 41. _Monotropa usiflora. Lins. Spec. bus albido maculatis fubbiocellatis , pofticis bafi Cya- 
Plant. Ed. IL. p. 555. neis Ocellis duobus. Oënone. Linn. Sf? Nat. X. 


(73) Avis Mellivora minor criftata. Epw. ‘4v. I,_ Sp. 92. Nat. Hij. XL Stak, bl, 285. ” 


EN ZELDZA AME VOGELEN: 59 


zyn aan den Omtrek zwart gerand. Op ieder der bovenften iseen groote, onregel. 
maatige, Oranje geele Vlak , benevens eenige kleinen aan den uiterften: hoek. Op 
ieder Onderwiek is insgelyks een taamelyk groote Oranjekleurige, en digt aan ’% Lyf 
een groote blaauwe Vlak , {taande in een- zwarte Kring, dien de bovenfte Wieken 
ten deele fchynen te bedekken. _Behalven deeze bevinden zig ook twee halfmaans- 
wyze en eenige Oranje-geele Vlakken in den zwarten Rand van deeze Wieken. 
Die van de andere Kapel zyn vuil bruin of zwart gezoomd, Op * midden hebben, 
zo wel de bovenfte âls de onderfte, eene bleek geele Kleur, en op de onderften zyn 
digt aan ’ Lyf blaauwe Vlakken, met eenen. zwarten Rand. Op ieder Wiek, zo 
wel de bovenften als de onderften, zyn twee Oogfpiegels, in * midden blaauw, met 
eenen zwarten Omtrek. „De drie kleine dwars-Streepen, welke aan den buitenften 
Rand der bovenfte Wieken. flaan, zyn regt zwart; doch de onderfte Wieken zyn 
met twee geflingerde bruine Streepén omzoomd, 


A RETO 
4 BES AS ASD Iene 
Het Babamafche Mofchje (74). 


_ Die is byna zo groot als een Kanarie-Vogel. De Kop, de Hals en Borft, zyn 
zwart, doch alle andere deelen vuil groen: ?% Is het allergemeenfte kleine Vogeltje, 
dat ik in de Boflchen der Bahama- Eilanden waargenomen heb. Het zet zig gaarn 
boven op een Boschje, waar het zingt, en, gelykerwys onze Vinken, geduurig 
den zelfden toon herhaalt. | 


De Boom Bignonia genaamd (*). 


Deeze Heefter wordt gemeenlyk by de tien Voeten hoog. Zy {hiet uit de groot- 
fte Takken lange dunne Steelen, aan ieder van welken vyf Bladen zitten , die Steelen- 
hebben van een Duim lang. De Bloem is eenbladerig , Roozekleurig en wat Klok- 
agtig, hoewel zy aan den Rand vyf of zes diepe In(nydingen heeft. Op dezelve 
volgen Scheeden of Peulen van-een Duim lang, die troswyze by elkander hangen, 
bevattende kleine bruine Zaadkorreltjes. [Verícheide Amerikaanfche Boomgewaflen 
zyn ’er van deezen Naam, dien. TOURNEFORT aan dit Geflagt van Planten gege- 
ven heeft, om zyne agting voor den. Abt BrGNON aan de wereld bloot te leggen.] 


XEN < N G 


BL AAD Ie 
Het roodborffige Kolibrictje (75). 


KC SSS EN ENDNEN: VENEN 


Deeze Vogeltjes, die, naar t gene men my verzekerd heeft, Mannetje en W yfje 
zyn, heb ik, met haar Neft-en Eijeren, hier wederom in de Natuurlyke grootte 
voorgefteld, Het eerfte heeft reeds de Heer CaresBy, in zyne Hiftorie van Ka- 
rolina, zeer wel befchreeven: doch dewyl ik het Wyfje met het Neft en de Eijeren 
had, zou ik, het Mannetje niet mede op myne Plaat brengende, niet voldaan hebben. 


De 


(74) Paffercalus bicolor Bahamenfis. Cares. Car. IL 
T. 37. Chloris Bahamenfis. Bariss. 4v. II. p; 202. 
Fringilla bicolor. Linn. Sy/t. Nat, XII. Gen. rr2. 
Sp. 59. Fringilla Zena. Syt. Nat, X. Gen.98. Sp. zr. 
Nat. Hift. V. Sr. bl. 563. 

(*) Bignonia Arbor pentaphylla Flore rofeo majore:, 
Siliquis planis, Cares, Car, L. T, 37. Bignonja pen- 


taphylla. Linn. Sp. Plant. II. p. 870. 

(75) Avis mellivora minor Gutture rübro. Enw; 
Ao. 1. T. 38. Mellifuga Carolinenfis Gutture rubro. 
Bus, 4v, IL p. 716. T. 36. £.6, 5. Ourifia five 
Tomineo. Crus: Kxot. 96. Trochilus Colubris, Luyn. 
Syft. Nat, XII. Gen. 66. Sp. 12, Nar. Hift. I,D. IV, 
Stuk, bl. 440, 444. À 


Pez 


60 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 


De Bek is in beiden lang, dun, regten zwart van Kleur. Het bovenfte van den 
Kop, van den Hals, de Rug en de kleine Dekvedertjes der Wieken zyn in beiden 
donker groen en als Zyde glinfterende , doch fchynen ook tevens met zeer fyne 
Gouddraadjes doormengd te zyn. De groote Veders der Wieken zyn in beiden, 
gelykerwys in alle, ten minfte in de meefte Kolibrietjes , vuil purperkleurig. In ’% 
Mannetje is de Staart purperkleur, uitgenomen de middelfte Vedertjes, die groen 
zyn. Het Lighaam is in % midden, gelyk ook de Dekvederen onder de Staart, wit; 
doch aan de zyden onder de Wieken groen, gelyk de Rug. Het Mannetje wordt 
van het Wyfje voornaamelyk door de ongemeen {choone en glanzige Scharlaken- 
kleur, die het aan de Keel heeft, onderfcheiden.  Deeze Kleur {trekt zig uit tot 
aan de Borft, en fpeelt, naar dat ’er het Licht op valt, nu met een donkere Sandel- 
kleur, dan met eenen Goudglans. De Vedertjes van dit roode deel zyn vaft, en 
leggen ordentlyk op elkander , als Vischfchubben. Het Wyfje onderfcheidt zig 
van het Mannetje daar door, dat het aan de onderkant, van den Bek tot aan de Staart, 
geheel wit is, en dat de purperkleurige Vederen van de Staart witte Punten hebben, 
doch de middelfte zyn groen, gelyk in Mannetje. De Pooten en Voeten zyn in 
beiden zeef dun en zwart van Kleur. Hert Neft, dat boven op een Tak vaft zat, « 
beftondt uit eene Wollige Stoffe en uit Mos. Van binnen, naamelyk, was het fâ- 
mengefteld uit een zagte Stoffe, die eene helder geelagtig bruine Kleur hadt; van 
buiten uit Mos, dat zo vaft en-digt door elkander was gewerkt, dat men het Neftje, 
ook door onvoorzigtig betaften, niet ligt in onorde brengen kon. De Eijertjes zyn 
klein en wit, en fchynen niet, gelyk de meefte Eijeren, aan %t eene End fpitf@r dan 
aan het andere te zyn. 

De Heer P. CoLLINSON, Lid van de Koninglyke Societeit der Weetenfchappen; 
heeft de goedheid gehad, van my dit byzondere Paar Vogeltjes, benevens derzelver 
Neft, tetoonen. By Zomer vindt men ze in Karolina, en tot onder de Noordelyke 
Breedte van Nieuw Engeland; doch ’% Winters gaan zy naar * Zuiden, of men 
raaktze ’er geheel en al kwyt. Zo men my berigt heeft komt geen Vogeltje van 
dit Geflagt, het tegenwoordige alleen uitgezonderd , immermeer in de Engelfche 
Volkplantingen in Noord- Amerika, 


De zwarte geflrekte Kapel met roode Vlakken (*). 


Deeze Kapel is zwart of donkerbruin, en heeft op ieder bovenfte Wiek een zeer 
groote Scharlakenkleurige dwars-Vlak, gelyk ook ettelyke Streepen van dergelyke 
Kleur digt aan *t Lyf. De onderfte Wieken hebben insgelyks, aan het Lvf, vier 
kleine ronde roode Vlakken. Ik heb deeze Kapel van den Heer W. Goupey ge- 
kreegen, doch weet de plaats van haare af komft niet. [* Ís thans een zeer gemeene 
Kapel onder de Surinaamfchen.} 


PL A A T‚LXXVI 
De gekuifde Roodvogel of Kardinaal (76). 


In grootte komt deeze Vogel de gemeene Leeurik gelyk, zo hy dezelve niet 
te boven gaat. Zyn Bek is rood, zeer dik en fterk en aan het onderfte deel met 
eene zwarte Streep omringd. Op zyn Kop ftaat een groote Kuif, welke hy, naar 
zyn believen „kan overend zetten en vallen laaten. Buiten en behalve de zwarte Streep 

om 


(*) Papilio Heliconius, Melpomene. Linn. Syff. _Coccothrauftes Virginiana, Carlinalis diëta. Bruss. 
Nat. XII, Gen. 231. Sp. 75. Nat. Hift. LD.XLSr. 4v. Ill p. 252. Púttacus criftatus raber. Sea. Kab. L 
bladz. 235. p. 96. T. 6o. f. 4. Loxia Cardinalis. Linn. Syf?. Nat. 

(26) Coccothrauftes rubra. Caressa. Car. 1, T,38. XIL Gen. 109. Sp. 5. Nat. Hit. L D, V, Sr, bl, 504. 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 6i 


‘om den Bek, is de geheele Vogel Scharlakenrood; hoewel de Rug en Staart niet zo 
helder maar meer donker rood zyn. Het Wyfje is bruin, doch heeft op de Wie 
ken, aan den Bek en andere Lighaamsdeelen, iets roods. Zy zingen in Kooijen 
dikwils even zo wel als de Mannetjes. Ben Kie 

Deeze Vogels zyn in alle deelen van Amerika, van Nieuw Engeland af tot aan 
ket Voorgebergte van Florida, en waarfchynlyk ook nog verder Zuidwaards zeer 
gemeen. Men ziet ’er zelden meer dan drie of vier by elkander. Zy hebben in dé 
Bek veel fterkte, doordien zy met denzelven de harde Graanen der Spaanfche Tarw 
gemakkelyk kneuzen. Het is een duürzaame en tamme Vogel. Men brengtze dik- 
wils uit Virginie en andere deelen van Noord- Amerika, wegens hunne fchoonheid 
en lieflyk Gezang, tot ons over: want zy hebben eenige flagen gelyk de Nagtegaa- 
len, waar van het dan ook wel kan komen, dat menze in Engeland Virginifche Nag- 
_tegaalen noemt, hoewel men hun alhier den naam van Roodvogel geeft. By KLEIN 
heet hy de Roode Steenbyter of Indiaanfche Kuif-Vink. , 


De Witte Virginifche VP alnooten - Boom (*). 


Dit is gemeenlyk een hooge Boom, die dikwils zeer groot wordt, en eenen Stam 
krygt van twee of drie Voeten over ’ kruis. De Bladen zyn aan de kanten gehak- 
keld; ook fmaller en puntiger dan de Bladen van den Europifëhen Nooteboom ; doch 
groeijen gelyk dezelven verfcheidene paarswyze aan ééne Steel. De Nooten hebben, 
gelyk de Walnooten , eene uit- en inwendige Schaal. In Oktober, als zy ryp wor- 
den , Ípringt de uitwendige Schaal of Bolfter open, en verdeelt Zig in vieren, zo dat 
men de Noot ziet, welke een zo dikke Schaal of Dop heeft, dat Zy niet gemakke- 
lyk, dan met een Hamer, aan ftukken te breeken is. De Kern of Noot is zoet eù 
goed van Smaak, De Indiaanen maaken uit dezelve een heilzaame en aangenaame 
Olie, waar van zy tegen den Winter eenen Voorraad vergaderen. Deeze Vrugten 
komen de Zwynen en andere Wilde Dieren zeer wel te pas. Het Hout heeft 
Zwaare Aders, doch wordt niettemin tot veel by den Akkerbouw noodige dingen ge- 
bruikt. Van de Stengen of jonge Boomen maakt men de befte Hoepels tot Tabak- 
Ryft- en Teer- Vaten: ook wordt in geheel Amerika geen Hout zo goed geagt om 
Vuur te ftooken. Voor * overige heeft deeze Boom een zeer ruuwe Baft. 


De Karolinifcbe Nooteboom (}. 


De Takken van deezen Boom breiden zig meer uit, zyn kleiner en de Bladen 
breeder, dan aan den Hiccory van Virginie, zo even befchreeven. Ook is deszelfs 
Schors niet zo ruuw. De Nooten maaken flegts het vierde deel van de voorgaanden 
uit, in grootte. Zy hebben zo wel van buiten als van binnen een zeer dunne Schaal 4 
Zo dat menze gemakkelyk met de Vingers kan aan ftukken breeken. Haar Kern is 
zoet: doch, dewyl dezelve klein is, en een zeer bittere Schil heeft, worden zy niet 
dan van Inkhoorentjes en andere Wilde Dieren gebruikt. 

Nog verdient een andere Walnooten- Boom zyne opmerking, dien ik nergens 
dan in Virginie gezien heb, alwaar men hem den Witten Nooteboom noemt. De 
Boom is gemeenlyk klein: de Schors gelyk ook het Hout zeer wit. De Nooten zyn 
bykans zo groot of wat kleiner dan de zwarte Walnooten ef Eyvormig, hebbende 
van buiten een ruuwe Schaal, 

PLAAT 
(*) Nux Juglans alba Virginienfis. Park. Theatr. P. 1415. 
1414. Juglans alba Fruêtu ovato comprello, profunde (t) Nax Juglans Carolinienfis; fruta minimo » Pus 


infeulpto durifmo, Cavitate intus minimâ, Gron: taminelevi, Caresa. Carol. IL T. 38. 
Vig. 190, Iso. Juglans alba, Linn, Spec: Plant, IL 


IL. Deel, Q 


62 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 
SSSSSSS SESSIES SSS SISISISISISI ISS SISSI ESISI ESI SS 
PT AAT XXVI 
De Surinaamfcbe Roodvogel of Roode WP ielewadl (77). 


Hy is hier in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld, en behoort tot de Familie of” 
tot het Geflagt van dien Vogel ,-welken ik onder den naam van de Zwarte Mees met 
den Goudkleurigen Kop (Plaat XLI, in * Eerfte Deel) befchreeven heb: naardien 
hun beider Voeten met de Voeten van den Ysvogel overeenkomen. De Bek heeft 
eene middelmaatige dikte en langte; zynde niet zo dun als in de Leeurikken , noch 
aan zyn Grondfteun zo dik als in het Geflagt der Vinken: zyn bovenfte deel is wat 
geboogen; zyn Kleur dof rood; de Bek wyd gefpleeten „ en de Oogen ftaan regt: 
boven de Hoeken van den Bek. Het bovenfte deel van den Kop, het onderfte des 
Lighaams, de Schenkels , Stuit en Staart, benevens derzelver Dekvederen, zyn fchoon 
rood of Scharlakenkleur. De zyden van den Kop, de Hals, Borft, Rug en Wieken, 
zyn dof en vuil rood. Rondom het bovenfte deel-van de helder roode Kruin des 

_Hoofds, is alles zeer donker: de zyden van den Kop en de Borft zyn helderer , maar 
aan % agterfte deel van den Hals, gelyk ook op de Rug, is de Kleur zeer donker en 
droevig rood. Ook hebben de Wieken een veelvoudige roode fchaduwing , door- 
dien de Punten der Dekvederen bruinzwart zyn, de Slagpennen daarentegen, naar de 
Punten toe , allengs byna geheel zwart worden. De Staartveders zyn aan de Enden 
byna een halve Duim breed zwart: de Pooten, Voeten en Klaauwen, vuil geel, en 
van agteren hebben de Pooten, tot aan de Voeren toe, kleine Vedertjes of Haairtjes. 

Deeze Vogel bevindt zig in ’t Kabinet van den Hertog van RicHMoND. Het 
maakzel zyner Voeten doet my hem voor een Vogel houden, die zig veel onthoudt 
op vogtige plaatfen. In den eerften opflag fchynt hy den Gekuifden Roodvogel van 
Virginie, die op de naaftvoorgaande Plaat vertoond wordt, of, gelyk wy denzelven 
noemen, de Virginifche Nagtegaal, niet ongelyk te zyn, offchoon hy, wat de grootte 
en geftalte van den Bek betreft, veel daar van verfchillende is. In de Virginifche , 
naamelyk, gelykt die naar den Bek van een Vink en is naar evenredigheid zeer groot :. 
in deeze Surinaamfche is de Bek eer klein dan groot, ook heeft dezelve geen Kuif, 
hoewel ik geloof, dat-hy de Veders van den top des Hoofds overend kan zetten; 
doordien zy taamelyk lang zyn, en geheel vry aldaar leggen: terwyl de andere een 
regte Kuif heeft, die agterwaards afhangt, wanneer zy niet overend taat: doch wat 
de grootte belangt komen zy taamelyk met elkander overeen. Ik heb deezen Vogel 
enkel naar zyne Kleur en Land moeten benoemen, alzo ik niet geweten heb; onder 

welk een Geflagt van Europif{che Vogelen ik hem zoude plaatzen. Indien het maak- 

zel van zyne Voeten niet in de weg ware, zo kon men hem tot de Beemers of Zy- 
deftaarten betrekken; doordien hy byna van gelyke gedaante en grootte is, hebben- 
de ook bykans een zodanigen Bek. Dewyl het dan zo twyfelagtig is, tot welk een 

Geflagt hy behoore , heb ik te omftandiger van hem gefproken, op dat de Liefheb- 

bers en Kenners beter in ftaat mogen zyn, hem zyne regte plaats aan te wyzen. 


PEA AT EVENT 
De blaauwe Kernbyter of’ Dikbek (78). 


Het onderfte deel van den Bek is met eene {malle Streep omringd, die zig tot aan 
de Oogen uitftrekt. De Kop en het geheele Lyf, de Staart en een gedeelte der 
S Wie- 

„ED Garrulus ruber Sarinamenfis, Epw. #4v.l, Loxia coerulea Alis fuscis, Fasciâ baftos pürpureâs 


„39. Linn. $y/t. Nat, XII, Gen. ‚Sp. Y fB 
(78) Coccothrauftes ceerulea. Carzrss, Car.I. T.39, LD. vi ie bl SI4. ER zelf 
Pyrrhula Carolinenfis ceerulea. Briss. dv, IL, p. 323. 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 63 


Wieken uitgezonderd, zyn donker blaauw. Bowen de Schouders zyn eenige wei- 
nige roode Vederen. Het onderfte deel van de Wieken en Staart is bruin, maar 
fpeelt tevens zomtyds wat in het groene. De Pooten ‘en Voeten zyn donker zwart 
Het Wyfje is over ’ geheel donker bruin, doch heeft tevens een weinig blaauw. 
Het is een niet gemeene eenzaame Vogel, dien men niet anders dan by Paaren 
ziet. Hun Gezang heeft altyd éénen Toon, en % Winters komen zy niet te voor- 
fchyn. Ik hebze nergens in Amerika, dan alleenlyk in Karolina, gezien. 


De kleine Tulpenboom , met Laurierbladen @: 


Dit is een kleine Boom, die gemeenlyk zeftien Voeten hoog ‘wordt. Deszelfs 
Hout is wit en fpongieus!en met eene witte Schors bedekt. De Bladen vertoonen 
zig als de gewoone Laurierbladen , doch zyn war bleeker groen en’ van agteren wir. 
In Mey begint hy te bloeijen, en vervult, geduùrende het grootfte deel van den Zo- 
mer, de Boffchen met den aangenaamen Reuk zyner Bloemen , die wit zyn, uit zes 
Blaadjes beftaan , en een ruuw IKegelvormigen Eijerftok of Vrugtbeginzel hebben, 
‚ welk, na het afvallen der Bloemblaadjes, in geftalte en grootte overeenkomt met 
‘eene groote Ockernoot. Het is vol Knobbels of Builen, waar van zig ieder, wan- 
neer de Vrugt tot rypheid is gekomen, opent, en een plat Zaadje, dat zo groot is 
als een kleine Boon, laat vallen, hetwelk, onder een dunne Schaal, ‘een Kern be- 
vat, die eene roode Huid heeft. Deeze roode Zaadkorrels vallen, als zy uit haare 
Huisjes komen , niet op den Grond, maar blyven aan fyne, witte, ongevaar twee 
Duim lange, Draaden, hangen. In ’ eerft is de Vrugt groen, ryp geworden rood, 
‘en door % uitdroogen wordt zy. bruin, Oirfpronglyk groeijen deeze Boomen op vog- 
tige plaatfen, en dikwils in * Water; doch % is aanmerkelyk, dat zy, in hoog leg- 
gende drooge Gronden verplant zynde , regelmaatiger en fraaijer worden , bren- 
gende ook meer Bloemen en Vrugten voort. %s Winters laaten zy gemeenlyk 
hunne Bladen vallen, maar, zo het zagt Weer is, dan niet. 

Deeze zo voortreffelyk. bloeijende Boom groeit natuurlyk in Virginie en Karo- 
lina. Hy bevindt zig ook in den Tuin van den Heer Fairscum.p te Hoxton, en 
van den Heer COLLINSON te Pekhame , alwaar hy federt eenige Jaaren altoos 
zyne welriekende Bloemen voortgebragt, en tegen de Koude van onze ffrengfte 
Winters geene bedekking noodig gehad heeft. : 


HEERE ENE HE HEE DEEL HEERE EEE Dd nb 
P LAAD. LXXIX: 
De ‘bruêne Indiaanftbe Mosch , met bet Lyf gefprenkeld, Kauris- Vogel genaamd (79). 


Deeze Vogel is een foort van Vink, en van grootte als men hier voorgefteld ziet. 
ArniN heeft eenen, die ?er wat naar gelykt, afgebeeld, en geeft dien. voor het 
Wyfje van een anderen Vogel uit, daar hy hem toe betrokken heeft. Hy geeft 
‘er, in zyne Vogel-Hiftorie, II, Deel, Tab. 53, den naam aan van Chineefche 
Mosch. Ik houd hem niet voor het Wyfje van den Vogel, waar mede hy hem in 
Plaat vertoont. Ik heb by den Heer MONROE en anderen verfcheidene van deeze 
Vogeltjes gezien, en bevonden, dat zy, even als de kleine Indifche Vogeltjes, welke 
„Amadebats’ genoemd worden, fterk varieeren, zo dat bykans ieder Vogel een by- 


zon- 


(*) Magnolia Lauri folio fubtus albicante, Carrsp, (79) Paffer Indicus fuscus, Ventre ex albo & nigro 
Car.1, T. 39. Trew Ebret. Tab, IX, Laurus Tolipi- _punêtato; ‘Enw. Av. LT, go. Coecothrauftes Javenfis 
fera Baccis Calyculatis. Ray. Zijt. Tulipifera Virgi- _nevia. Biss. 4v. II, E 230. T. 13. f. 2. Loxia 
niana, &c. Pruk, Almag. 379. 1-68. f. 4, Magnolia _punêtulata, Linn. Syft. Nat. XIL Gen, 109, ‘Sp. 18. 
foliis! ovato-lanceolatis, Hort. Cliff.-222, Magnolia Nat. Hiftl, 1. D, V. Sr. bl. 5o8. 
glauca, Linn. Spec, Plant. II, p. 755. Q 

2 


64 _ VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


zondere befchryving zou vereifchen. De gene, dien ik nu befchryven zal, was 
een der fchoonften, welke my voorgekomen Zyn. Deszelfs Bek komt, in geftaltré’ 
en grootte, met dien van onze Groenlingen overeen, en ís Loodkleurig ; doch 
de Vogel heeft naauwlyks de halve grootte van een Groenling. De Oogen zyn 
donker Hazelnooten- Kleur: de Kop , de Hals, het beginzel van de Borft, de Rug; 
de Wieken en de Staart, zyn donker roodagtig bruin. Aan het voorfte deel glin- 
{tert de Hals wat Purperkleurig ; de Slagpennen zyn donkerer bruin dan het overige 
van de Wiek; de Stuit is helder groenagtig bruin: de Borft is overdwars, en het 
Lyf aan de zyden, zwart, en tevens met kleine ronde witte Vlakjes digt gefprenkeld, 
Deeze Vlakjes zyn omtrent van grootte als een Koolzaadje, fommigen een weinig 
grooter, fommigen ook wat kleiner, Het midden van den Buik, de Schenkels en. 
het Onderlyf , zyn, benevens de Dekveders onder de Staart, licht bruin of vuil wit: 
de Pooten en Voeten vallen in % blaauwe of Loodkleurig, en komen in Geftalte met 
de Voeten van andere kleine Vogeltjes overeen. 

De Heer C. pu Bors, Ridder en Thefaurier van de Ooftindifche Kompagnie;, 
heeft my ten zynen Huize ontbooden, om deezen Vogel uit te fchilderen. Hy zeid’ 
_my tevens, dat dezelve uit Ooflindie af komftig was, alwaar men hem den Kuuris- 
Vogel noemde, om dat men daar het fluk voor een Hoorntje, Kauris genaamd, 
verkoopen zou. Ik geloof derhalve niet, dat hy uit China komt; dewyl men al- 
daar de Kauris niet voor Geld gebruikt, 


Ooflindigche Geboornde Tor (*). 


Deeze Tor is ook in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld, en heeft over % ge- 
heel een fchoonen bruinagtig zwarten Glans. Hy is uit Ooftindie gekomen , en ik 
heb denzelven gekreegen van mynen waarden Vrind, den Heer Pope van Ratcliff, 
een Man , die wegens veele {choone en nuttige Uitvindingen, en inzonderheid daar 
door bekend is, dat hy voorgeflagen heeft, het Papier aan den Rand te marmeren; 
om de bedriegeryën in publieke Bedieningen voor te komen: weshalve hy ook van 
den Koning, onder het Groote Zegel, daar toe een Uitfluitend Voorregt verkreegen 
heeft. Ik ben aan deezen Heer nog veele andere Zeldzaamheden verfchuldigd. 


SSS SS SISSI SSS SIE SESSIES SE SESSIES ESE 


BAT ASAD eert 
De Purperkleurige Kernbyter (80). 


Deeze Vogel is zo groot als een Mosch. - Boven de Oogen, aan den Hals, aan de 
Stuit en onder de Staart, heeft hy roode Vlakken. Anders is hy, over % geheele 
Lyf, Blaauwachtig Violet of Purperkleur. Het Wyfje is geheel bruin, doch heeft 
even de zelfde roode Vlakken, als het Mannetje. Zy onthouden zig op verfcheide= 
ne van de Bahama- Eilanden. 


De Vergiftboom (*). 


Gemeenlyk is dit een kleine Boom, met eene heldere gladde Schors. De Bladen 
groeijen aan dunne Steeltjes, van zeven of agt Duimen lang; aan welken zy by paa= 
ren ‚ met Steeltjes van een Duim lang , gehecht zyn. De Vrugten,die by troflèn voort- 
komen, zyn Peeragtig, purperkleurig, en bevatten een langwerpigen harden Steen. 

Uit 

(*) Scarabzus Indicus. Eow. 4v. L, T. 40. Scara- 43. Nat. Hifb. T. D. V. Sr. bl. srs. 
beus Gideon. Linn. Sy/?. Nat. XII, Gen. 139. Sp. 2. (*) Toxicodendron foliis alatis , fruCtu purpureo 

(80) Coccothrauftes purpurea. Caresn, Car. L,'Tab, _Pyriformi fparfo. Caress. Car. 1. T.40. Elemifera fo- 


40. Pyrrhula Bahamen(is violacea. Brass, #0. III p. 326. _ lijs pinnatis, Hort. Cliff. 486. Amyris toxifera, Linn. 
Loxia violacer. Linn. Syt. Nat. XIL Gen, zog. Sp. Sp. Plant, IL, p. ek il À en 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 65 


Uit den Stam van deezen Boom druipt een Vogt, dat zo zwart als Inkt is, het 
welk de Inwooners voor Vergiftig houden. De Vogels eeten nogthans zyne Bes- 
fen , doch inzonderheid beminnen deeze Kernbyters het aan den Steen hangende 
Slym. Hy groeit gemeenlyk op de Eilanden Providence, llathera en anderen van 
de Bahamaas, op de Rotfen. 


REDE EDE DEE DEE EEDE EDE OEE EEE EED OEE HEGEMA 
BSS ASTAS TEELKXXI: 
De Chineefobe Ryfloagel, Padda genaamd; het Mannetje (81). 


Deeze Vogel is hier voorgefteld in de Natuurlyke grootte, volgens welke hy by- 
na met onze Groenlingen overeenkomt, zo hy zelfs niet grooter is. Hy heeft den 
Bek, naar reden van zyne groote, zeer dik, doch {pits uitloopende. Dezelve is 

in ’tdikfte gedeelte, naar den Kop toe, fchoon rood, doch aan de Punt ook een 
weinig wit. Het Oog is zwart, en de Oogleden , of de Vliezige rand rondom het 
Oog, zyn rood. De Kop is zwart, met eene witte Boonagtige Vlak ter wederzy- 
de. De Hals, Borft, Rug en de Dekveders der Wieken, zyn fchoon blaauwagtig 
Afchkleur. De Stuit is helder Afchgraauw zo wel als de Rug, en aan de Borft ver- 
ândert zig dit Afchgraauwe allengs, naâr het Onderlyf toe, in eene bleeke Rooze- 
kleur. Hier agter is het Onderlyf, zo wel als de Dekveders onder de Staart, vuil 
wit. De groote Slagpennen en de geheele Staart zyn zwart; de Pooten en Voeten 
bleekrood , met witagtige Klaauwen. 

__Hoewel deeze Vogel weinig friflthe Kleuren vertoont, heeft hy doch veel fchoon- 
heid; want alle zyne Veders, de Wieken uitgezonderd, {chynen een blaauwen waa- 
fem te hebben, gelyk de Pruimen, en leggen in zodanige fchikking over elkander, 
dat geene van de anderen te onderfcheiden is, en dat zy te famen eene gladde en effe 
ne Vlakte ùitmaaken. Ik heb by den Heet HANs SLOANE een zodanigen Vogel le- 
vendig gezie. Zy komen uit China. 

Alzo by deeze befchryvingen de Afbeeldingen zyn gevoegd, in welken de uit- 
wendige Deelen, naamelyk de Bek en Pooten, benevens de genen, die het Geflagt 
en de Soorten der Vogelen, elk in ° byzonder, aanwyzen, ten zorg vuldigfte uitgé- 
druke worden; zo heb ik het onnoodig aangemerkt, den Leezer met lange en ver- 
drietige befchryvingen van deeze Lighaamsdeelen op te houden: dewyl hy zig, door 

__befchouwing der Afbeeldingen, een veel duidelyker begrip zal kunnen maaken van 


deeze Deelen, dan uit eene vermoeijende en naauwkeurige befchryving. 


NSISISISISISISISIS\ Sie SISISISISISISISIGSISISISIs: 
Bel A A KE EXXXI[L 
De Purperkleurige Wink (82). 


In geftalte en grootte is deeze Vogel van onze Vinken niet veel verfchillende. 
Aan den Buik is hy wit, doch het overige des Lighaams donker Violetkleurig , ver- 
toonende in eenige Deelen ook wat bruins: gelyk dus in % byzonder de binnenfte 
Baarden der Slagpennen, als ook de Staartveders aan het End, bruin zyn. Het 
Wyfje is bruin, en heeft eene Vlakkige Borft gelyk onze Meeuwen. Wanneer zy 
zig in Karolina beginnen te vertoonen, dat gemeenlyk in November gebeurt, vree- — 
ten zy Geneverbellen, doch in February taften zy, gelykerwys onze Goudvinken, 
de Knoppen der Vrugtboomen aan. Zy vliegen by kleine Schoolen, en vertrek- 
ken wederom by ’t aankomen van den Winter. 


De 


(81) Coceothrauftes Sinenfis cinereus: mas. Epw; Si Nat, XII, Gen. tog, Sp. 14. Ryftvogel. Nar, 
dv, Ll. T. 41. Cozcothrauftes Sinenfis cinerea, Briss, it, 1. D. V. Sr, bl. 506, 507. 
do. LIL p. 244, T. 11, f.4. Loxia Oryzivora, Linn, R (82) Fringilla purpurea, CarzsB. Car, I. T. 4r, 


eel, 


66 VERZAMELING VAN UITHEEMSCHE 
De Boom Tupelo genaamd (*). 


Deeze Boom wordt gemeenlyk hoog en breidt zig fterk uit: heeft ook een regten 
Stam en maakt een reguliere Kroon. De Bladen gelyken zeer naar Laurierbladen. 
In de Herfst zyn deszelfs Takken met Eyvormige zwarte Beffen, die aan lange Stee- 
Jen hangen, dik bezet, en ieder Befie bevat eenen harden, geftreepten, platten Steen. 
Deeze Beflen zyn van een fcherpe bittere Smaak , doch dienen aan verfcheide wilde 
Dieren, gelyk de Coati’s of Rakoons, de Philanders , Beeren en anderen , tot 
Voedzel. De Aderen van het Hout zyn door elkander gevlogten en taay , weshalven 
het tot Aaven van Wielen en ander tot den Akkerbouw dienftig Gereedfíchap zeer 
bekwaam is. Deeze Boomen groeijen gemeenlyk in Virginie, Maryland en Ka- 
rolina, op. natte plaatfen. 


NENENDNENENENENENNENES EN ENENEDNENENENENENEDNENEN ENEN NEN NG NEN KENNEN 


BL As Abe ERSA 
De Chineefcbe Ryfroogel, bet yfje (83)- 


Deeze Vogel komt, in geftalte en grootte, met den hier voor, op Plaat LXXXI, 
afgebeelden volmaakt overeen, gelyk ik hem dan ook voor het Wyfje daar van 
houde. De genen , die denzelven uit China overbrengen , noemen hem Padda- 
Vogel, dewyl men hem met zulk Koorn fpyzigt. Padda, nu, wordt ongepelde 
Ryí{t genoemd: zo dat men hem dan, myns oordeels, niet ongevoeglyk Ryftvogel 
kan noemen. Zy zouden aan de Ry(t-Plantagiën veel fchade toebrengen. Offchoon 
ik hem, nu, Ryftvogel genoemd heb, moet ik doch erinneren, dat hy onder dat 
Geflagt van kleine Vogelen behoort, die wy in Engeland Zinken noemen; hoewel 
zyn Bek naar evenredigheid grooter is, dan in alle onze Soorten van Vinken: Dewyl 
ik deezen Vogel niet levendig heb gezien, zo zal deszelfs befchry ving niet zo volko- 
men zyn als die van den voorigen. Hy werdt by den Heer Hans SLOANe in Spie 
ritus bewaard. EE 

De Bek is Vleefchkleurig, zo wel als de Oogleden, of de Huid die het Oog om- 
ringt. De Kop is geheel zwart, doordien dezelve aan de zyden geene witte Vlak- 
ken heeft, en hier in beftaat het voornaamfte onderfcheid tuflchen deezen en den 
voorgaanden. De Hals, de Rug, Borft en Wieken, zyn Afchgraauw en niet zo 
glanzig als in de andere: ook wordt het Lyf allengs wat dof en vuil Roozekleurig ; 
en de Slagpennen zyn wat donkerer dan de Dekvederen der Wieken. Aan den Rand 
der Wiek is, digt aan de Borft, een witte Vlak. Het Onderlyf, en de Dekveders 
onder de Staart, zyn wit: de Staart is zwart: de Pooten-en Voeten zyn Vleefchkleur. 
De Veders zelf zyn, gelyk in den voorgemelden Vogel, zo gelykvormig onder el- 
kander gemengd, dat zy meer naar fyne Haairtjes dan naar Vederen gelyken. 

Eenige Luiden, die met Indiaanfche Waaren handelen, en deeze Vogels gezien 
hebben, noemen dezelven Moffchen van Java, doch anderen geeven ‘er den naam 
aan van Indiaanfche Moflchen, en beweeren, dat men dezelven op *% Eiland Java 
vindt. - Is nu dit waar, dan is het te gelooven, dat men dezelven in de meefte Lan- 
den, op welken onze Ooftindifche Kompagnie Handel dryft, zou aantreffen; doch 
ik geloof eer, dat zy ‚ door den Handel tu(lchen China en Java, op dat Eiland zo 
gemeen geworden zyn, als die Vogels welke men in Kouwtjes houdt, en dat eeni- 
gen deswegen tot het denkbeeld gekomen zyn, dat zy oir(pronglyk van daar kwa- 
men. Ik heb deeze Vogels dikwils op Chineefche Printen voorgefteld gezien, en 
dit bewy{t genoegzaam, dat Zy hunnen oirfprong uit China hebben. 5 


__(* Arbor in Aqua nafcens „ Foliis acuminatis (83) Coccothrauftes Sinenfis cinereus ; foemell 

& non dentatis , fruêtu Eleagni minore. CaresB. dv, 1. T. 42. Coccothrauftes Sinen(is be 

Car, 1. T. 41. Nyffa Pedunculis multifloris. Gron. Av, IL p. 244. T. rr. f. 4. Loxia Oryzivora. Linn. 

Virg. var. Nyffa foliis integerrimis, Mort, Cliff. 462. ‘Syf?. Nat, XIL. Gen. rog. Sp. 14. Nat Bit. I ID. 

Nyffa aquatica. Lins. Spec. Plant, IL p. 151r. V. Stuk, bl. 506, 507. Te 
PLAAT 


EN ZELDZAAME:VOGELEN. 67 


HARORREOHEO HEE  adamnd enDant otbanandee 
P: LAAT. LXXXIV. 
De Babamafsbe Wink (84). 


Zy weegt drie vierden Loots. De Kop is zwart, uitgenomen dat van den Bek 
een witte Streep over % Oog en een andere onder * zelve heen loopt. De Keel is 
geheel zwart, doch heeft een geele Vlak, digt onder den Bek. De Borft is Oranje- 
kleur; de Buik wit; het bovenfte van den Hals en de Stuit zyn donker rood. De 
Rug is zwart: de Wieken, zo wel als de Staart, bruin; met eenig wit daar onder 
gemengd: de Pooten en Voeten zyn Loodkleurig. Op veelen der Bahama - Eilanden 
zyn deeze Vogeltjes zeer gemeen. 


Bignonia met blaauwe Bloemen en Pokboutbooms Bladeren (OE 


„Dit is een Boom van middelmaatige grootte, die de Bladen (pits heeft „en beurtlings 
aan de Steelen ftaande. In Mey komen aan het end der Takken verfcheide Steeltjes 
uit, die zig van elkander {preiden en blaauwe Bloemen draagen, welke naar de Bloe- 
men van het Vingerhoedkruid gelyken. Op deeze Bloemen volgen groote, platte, 
rondagtige Zaadhuisjes of Peulen, die gemeenlyk twee Duim middellyns hebben, 
bevattende veele kleine, platte, gevleugelde -Zaaden. Deze Boom groeit op ver- 
fcheidene van de Bahama- Eilanden » inzonderheid rondom de. Stad Naffàu > op % 
Eiland Providence, 


j DEAD LOC 
De Chineefshe roode Mofcb, bet Mannasje met bee PP ifje 65). 


_ Deeze Vogeltjes zyn, ‘wederom, hier in Natuurlyke grootte voorgefteld. Zy 
behooren tot het Vinken-Geflagt , hoewel zy grooter Bek hebben. {n beiden is 
de Bek van eenerley gedaante, zeer dik en blaauwagtig. Afchkleur. In die, welken: 
ik voor het Mannetje houde, is de „Kop zwart; voor aan den Hals ftrekt zig de zwar- 
te Kleur uit tot aan de Borft: de Oogen zyn donker van Kleur: het geheele Lyf, 
de Wieken en Staart, zyn over % geheel bruinrood of donker Kaneelkleur; de Poo- 
ten, zo wel als de Voeten, Afchgraauw. El 
__De andere Vogel, dien ik voor het Wyfje aanzie, is aan de zyde van den Kop, 
rondom de Oogen, die mede donker Zyn, aande Keel, Borft en Buik, gelyk ook 
de Dekveders onder aan de Staart, vuil wit, doch een weinig trekkende naar Rooze- 
kleur. Boven op den Kop, agter aan den Hals, aan de Rug en op de Wieken, is 
hy bruinagtig Afchgraauw. De bovenfte Dekveders van de Staart zyn wit; doch 
de Staart is, zo wel als de groote Slagpennen, donker of zwart ; de Pooten en Voe- 
ten Vleefchkleurig. - LE En ê 
Ik heb deeze Vogeltjes by een Koopman in Vogelen, die dezelven - Indiaanfche 
Mofichen noemde , in * Hof van °t Witte Hert, in % Strand, uitgefchilderd. Zy 
waren in een Kouwtje by één, en fcheenen met elkander wel over weg te kunnen, 
als Mannetje en Wyfje. Daar ArgiN reeds den Vogel. met den zwarten Kop in 
Afbeelding vertoond, en by denzelven een anderen Vogel, dan ik, geplaatft heeft, 
dien 
(84) Fringilla Bahamenfis. Caresn. Car. I. T, 42. bus alatis imbricatim pofitis, Carrsn. Car. IT. 42, 
Brass. 4v, IÌL, p, 168. Fringilla Zena. Linn. Syl. _ Bignontia coerulea. Linn. Spec. Plant, IL, p. 872. 
Nat, XII Gen. r12. Sp. 13. Nat. Hit. ID, V. Sr. (85) Paffer Sinenfis fulvus, mas & feemella, 
bl. 54 dol, T, 42. Coccothrauftes- Sinenfis, Briss. do. III 


3. 
_(*). Arbor Guzjaci latiore folio, Bignonie fore coe- P. 235. Loxia Malacca. Linn. Syft, Nat, XII Gen, 
ruleo, Fruêtu duro, ‘in duas partes difliliente , Semini- 109. Sp. 16. 


2 


Epw, 


68 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


dien hy voor het Wyfje uitgeeft, zo zou ik den zelfden Vogel hier niet weder te 
voorfchyn gebragt hebben, indien de gene, dien ik het Wyfje noem, reeds befchree- 
ven ware. Het Mannetje by ALBIN is van het myne daar in ook verfchillende, dat in 
hetzelve een breede zwarte Streep, van de Borft af, naar onderen, over *t geheele 
Lighaam heen, getrokken is, welke ik niet heb kunnen vinden. Daar ik ook, fê- 
dert deeze Aftekening van my gemaakt was, zelf een zodanigen Vogel gehad, en 
dien naauwkeurig onderzogt heb, om deeze Kentekenen aan hem te ontdekken; 
bevond ik doch niets anders, dan dat het geheele Lighaam bruinrood ware. Zo my 
berigt is, zyn deeze Vogels uit China afkomftig. Ik hebze even als de Heer ALBIN 
getyreld, dewyl ik die benaaming voor niet ongevoeglyk houde, en in de Natuurly- 
ke Hiftorie veel wanorde ontftaat, wanneer aan de zelfde Dingen meer dan één 
Naam gegeven wordt. ArBiNs Afbeelding ftaat in * Tweede Deel van zyne Vogel: 
Hiftorie, op de Drie-en-vyftigfte Plaat, 


PH AAT LXX 


De Geele Amerikaanfcbe Diftelvink (86). 


Dezelve komt; in grootte en geftalte, tnet onze Diftelvinken overeen. De Bek 
is donker witagtig: de Kop van vooren zwart, van agteren vuil groen : het gant{che 
onderfte deel des Lighaams, van den Bek af tot aan de Stuit, even gelyk de Rug, 
fchoon helder geel. De Wieken zyn zwart, doch eenige kleine Vedertjes, op de- 
zelven, hebben een donker witagtigen rand: de Pooten en Voeten zyn bruin. Hy 
vreet de Zaaden van Slaa en Diftels. In Karolina zyn deeze V ogeltjes niet gemeen, 
doch in Virginie komen zy meer voor, en in Nieuw Jork Zyn zy zeer overvloedig 
ook houdt men ze aldaar in Kooitjes. 


Driedoornige Acacia, met Eyvormige Zaadbuisjes (*). 


Deeze Boom wordt zeer hoog en breidt zig fterk uit. De Blaadjes zyn klein en 
{pits, flaande ook, gelyk in de meefte andere Soorten van dit Geflagt, tegen elkan- 
der over. De Vrugt gelykt eenigermaate naar een Boon, en fteekt in een Byvor- 
mig Huisje: gemeenlyk groeijen daar van vyf of zes by elkander. De Takken zyn 
bezet met veele groote en fcherpe Doornen. Ik heb deezen Boom nergens, dan 
daar de Heer WARING denzelven hadt doen planten, aan de Rivier Ashley gezien; 
alwaar hy op verdronken Land groeide. 


SSSSSSSSESSSS SSS SSS SSS SIS SSS SISI SSS SISSI SIS SISISIS 
PL AA deler: 
De Mexikaanfche Vlafch-Wink met een geelen Kop (87). 
Dewyl deeze Vogel tot de Vlafch- Vinken of Kanarie- Vogeltjes behoort, hebben 
wy hem deezen naam willen geeven. Ik hebze ook wel Mexikaanfche Moffchen 


hooren noemen; doch ik houdze eer voor Vlafchvinken. De Bek is van middelmaa- 
tige dikte, gelyk in de meefte hard(nebbige Vogelen, die Graanen eeten, en heeft _ 


een 
(86) Carduelis Americana Carzss. Car, IT. 43. Epw. 


Av. IL p. 133. T. 274. Briss. 4v. IL p. 64. Frin- 
gilla triftis. Lann. Sy? Nat. XIL, Gen. 112. Sp. 12. 
Amerikaanfche Putter. Nat. Hift. L D, V. Srux. 


1. 543. 
„@) Acacia Abruz foliis, triacanthos, Capfulâ ovà- 
li, unicum Semen claudente. Catzsa. Car, L T, 43, 


Cefalpinoïdes foliis pinnatis ac duplicato - pinnatis. 
Hort. Cliff. 489. Gleditfia triacanthos. LiNN. Spec. 
Plant. IL, p. 1509. 

(87) Linaria Mexicana Capite flavo. Eow. 4, L 
T. 44. Paffer Mezicanus. Briss. 4v. Ill, p. 97. Loxia 
Mexicana. Linn. Syf?. Nat, XIL. Gen. zog. Sp. 26. 
Nai. Hift, 1, D. V., Stuk, bladz. 510. 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 69 


‘eer witagtige of bleeke Vleefchkleur: de Oogen zyn Hazelnootenkleur ‚ de Kop 
en Keel zyn geel. Agter de Oogen zyn, aan de zyden van den Hals, bruine 
Streepen, die nederwaards breeder worden , en zig vermengen tet de donker brüïne 
Kleur, welke het agterfte van den Kop , het bovenfte van den Hals, de Rug, Wie- 
ken en Staart, dekt: doch de Hals en de Rug hebben nog donkerer Vlakken , die 
nederwaards gekeerd ftaan. De groorfte of buitenfte Slagpennen zyn, benevens de 
Vederen van de Staart, donkerer dan de Rug en het bovenfte deel der Wieken. De 
Borft, het Lyf, de Schenkels en de Dekvederen onder de Staart, zyn helder Oker- 
kleur; hebbende de Borft ent Lyf donker bruine nederwaards gekeerde Vlakken, 
die in %t geele onder aan de Keel aanvang neemen. De Pooten en Voeten zyn bruin 
of vuil Vleefchkleurig. 

‚lk heb deezen Vogel in het Huis van den Heer KaREr WagER, te Parfòns- 
Green, uitgefchilderd, en hem op de Plaat in de Natuurlyke grootte voorgefteld. 
Aan boord van een Spaanfch Schip, dat door een Engelfch Schip in de Weftindiën 
prys gemaakt werdt, vondt men een Kooy vol zulke Vogelen. Zy komen oirfprong- 
Iyk uit Mexiko, en het Schip, waar in menze aantrof, hadt te Vera Cruz zyne Laa. 
ding naar Spanje ingenomen. 


venom Bonden oant damen onee ntame vanadenename 
P L A A T LXXXVIIL 
De driekleurige Diftelvink (88). 


Deeze weegt ruim een Loot, en heeft bykans de grootte ‘van een Kanarie-Vooel. 
De Kop en her bovenfte van den Hals zyn Ultramarynkleur: de Keel, Borft en 
Lyf fchoon rood. De Rug is groen en trekt wat naar ’t geele. De Wieken beftaan 
uit groene, violette en donker roode Vederen. De Stuit is rood, de Staart don- 
ker rood met een weinig violet daar onder gemengd. Hoewel ’er een byzondere 
befchryving vereifcht werdt, om zig van deezen Vogel een regt begrip te maaken, 
beftaan doch zyne Kleuren eigentlyk maar in drie; te weeten, de Kop en Hals zyn 
blaauw, het Lyf is rood en de Rug groen. Hy heeft een lieflyk Gezang, doch 
maakt in de Toon weinig veranderingen. Deeze Vogeltjes broeden in Karolina, en 
bouwen hunne Neften gaarn op de Oranjeboomen. Den Winter over blyven zy niet 
aldaar, en gaan ook niet verder Landwaards in. My is ’er, vyftig Mylen van de 
Zee, nooit een in Gezigt gekomen. Hoewel het Mannetje zo {choon is, kan 
men doch het Wyfje, wegens zyne flegte Kleur, niet minder merkwaardig keu- 
ren: het gelykt veel naar een Mofch, maar heeft ook iets groens. 

Zyne Excellentie, de Heer JOHNSON , tegenwoordige Gouverneur van Zuid. 
Karolina, heeft vier of vyf van deeze Vogeltjes, die uit het Nett genomen waren, 
_twee Jaaren lang in Kouwtjes gehouden. Deezen gantfchen tyd hebben de Manne 
tjes en Wyfjes zo weinig verfchil in de Kleur getoond, dat zy moeielyk van elkan- 
der te onderfcheiden waren. Ook heb ik zelf het Mannetje ‘en Wyfje in ’* Neft 
‘gevangen, doch weinig verfchil daar in kunnen befpeuren; want zy zagen ’er beiden 
even bruin uit. Hoe veel Jaaren zy noodig hebben, om hunne regte Kleur te kry- 
gen, is nog onzeker. Wanneer zy in ons koude Klimaat gebragt worden, verlie- 
zen zy veel van hunne fchoonheid; * welk aan eenigen gebleeken is, die ik met my 
heb overgevoerd. De Spaanfchen noemen dit Vogeltje Maripofa pintada , of de 
veelverwige Kapel. 


De 


(88) Fringilla tricolör. Cares. Car. 1. T. 44. Frin-  T. 8. f£. 3. & App. 74. Emberiza Civis. Linn. Syt 
gilla Chinenúis. Ars. 4v. IL p. 64. T. 68. Chloris Nat. XI Gen, 110. Sp. 24. Nat. Hifi. 1. D.V, 
„Ludoviciana, vulgo Papa diîta, Bars. 4v. IIL p. 200. Stuk, bladz. 529. 


Il. Deel, 


je) VERZAMELING van UITHEEMSCHE 
En De Floridafcbe Alta, met Laurierbladen (*). 


Dit is een hooge Boom, die een regten Stam heeft, met eene regelmaatige pieta: 
midaale Kroon. De Bladen hebben. de gedaante van Laurierbladen, doch zyn op 
de kanten gekarteld. Hy begint in de Mey-Maand té bloeijen, en behoudt zyne 
Bloemen het grootfte deel van den Zomer door. De Bloemen hangen aan Steelen 
van vier of vyf Duimen lang, beftaande flegts uit één Blaadje, dat in vyf deelen ge- 
{needen is, en bevattende een bosje van Draaden, die geele Knopjes hebben. Op 
deeze Bloemen volgt, in de Maand November, een Kegelvormig Huisje of Knop; 
met eenen verdeelden Kelk. “Als die Huisje ryp geworden is, dan gaat het open, 
en verdeelt zig in vyf Vakken vol kleine half gevleugelde Zaaden. Deeze Boom be- 
houdt zyne Bladen het geheele Jaar door: hy groeit flegts op vogtige plaatfen, en 
gemeenlyk in * Water. Zyn Hout is wat week, doch ik heb eenige fchoone Ta- 
fels gezien, die daar van gemaakt waren. Hy groeit in Karolina, maar, in geene 
der Noordelyker gelegene Volkplantingen. 


Ss SSS SIS SSS SSS ISES SS SS SSS ESES SI SIS ESS 
P LE +AA AT EXXXIX. 
De groote Indiaanfcbe Kraanvogel (89). 


Dit is een zeer groote en ftaatelyke Vogel, die naar myn Gevoelen den gemee- 
nen Kraanvogel in grootte overtreft, hebbende ook, naar evenredigheid, den Bek 
langer. Zyn gang is trots en pragtig, en, wanneer hy ftaat of gaat, zonder zynen 
Hals fterk uit te trekken, is hy byna vyf Voeten hoog. De Heer Wr LOUGHBY 
heeft een Indiaanfchen Kraanvogel befchreeven, die veel kleiner dan deeze en een 
geheel andere Vogel fchynt te zyn; des ik oordeelde, dat het een zeer gevoeglyke 
naam voor hem was, wanneer ik hem den Grooten Índiaanfchen Kraanvogel noem- 
de. Hy eet Gerft en ander Koorn; doch, wegens de langte en fpitsheid zyner Sneb- 
be, kan hy de Graankorrels niet in den Bek brengen, zonder den Kop gezwind ag* 
terover te fmyten, zo dat de met de Punt van den Bek opgevatte Graanen in de 
Keel vallen. De Bek is lang, en naar den Kop toe taamelyk dik, doch loopt van 
vooren in een fpitfe Punt uit. Deszelfs Kleur is groenagtig geel, aan de Punt 
wat donker, en heeft wederzyds, byna in ’t midden, maar nader aan den Kop dan 
aan de Punt, een langwerpig Neusgat. „De Oogen zyn fchoon Hazelnootenkleur 
of roodagtig. De Kop, en een klein gedeelte van den Hals, zyn gedekt mer eene 
naakte Huid, die eene fchoon roode Kleur heeft. Aan den Grond van den Bek; 
onder de Kin, en rondom het begin van den Hals, of aan ’ agterfte gedeelte van 
den Kop, is by dunnetjes bezet met fyne, zwarte, Haairagtige Vederen; hebben: 
de, onder het Agterhoofd, een klein gedeelte gant{ch naakt. „Het bovenfte deel 
van den Kop, en twee by de Ooren ftaande Vlakjes, zyn wit en zonder Vederen: 
De Hals is zeer lang, van boven gedekt met witte Vederen, die naar onderen toe 
allengs Afchgraauw worden. De Halsveders zyn korter en ftaan yler dan in de Rei- 
gers. … Het geheele Lyf is, benevens de Wieken en de Staart, de groote Slagpen: 
nen uitgezonderd; Afchgraauw ; doch de Borft vertoont zig wat helderer dan de Rug 
en Wieken. De Slagpennen zyn zwart, en ftrekken zig, met geflooten Wieken, 
zo ver uit dat zy bykans zo lang zyn als de Staart. De Pooten zyn zeer lang, en, tot 
taamelyk ver over de Kniejen, van Vederen ontbloot. Hy heeft drie middelmaatig 

lan- 

(*) Alea Floridana quinque-capfülaris, Laurinis p. rror. 
foliis leviter crenatis ,… Seminibus Coniferarum inftar (89) Grus major Indica. Epw. do. 1. T.:45. Grus 
alatis, Prux. Amalib. p. 7. T. 352. Hypericum flori- Orientalis Indica. Briss. Av. V. p. 378. Ardea An- 


bus pentagynis, foliis lanceolatis, ferratis. Mort, Cliff. _tigone. Linn. Syy?. Nat. XIL. Gen. 84. Sp. 6. Ooft- 
380. Hypericam Lafianthus. LiNN. Spec. Plant, MU, indifche Reiger. Nat. Hijt. L. D. V.‚Sr. bladz. ror. 


EN ZELDZAAME VOGELEN/ 7: 


lange ‚ voorwaards flaande „ doch van agteren éénen korten Vinger. Zo wel de 
Pooten als de Voeten zyn, gelykerwys in de Duiven, rood, maar de Klaauwen zwart. 

Deezen Vogel heb ik naar *t Leven getekend en gekleurd by den Heer: Karer, 
WaGrR, die denzelven naderhand aan den Heer Doktor MrEADp vereerde. Hy is 
uit Ooftindie herwaards gebragt. 


PSA AT XC 
De blaauwe Mexikaanfche Vlafchvink (99). 


Dit Vogeltje is Kleiner dan een Kwikftaart, en weegt ongevaar een Loot. Op 
‘eenigen afftand fchynt het geheel blaauw te zyn „ doch van naby is het volgende daar 
aan op te merken. Het heeft den Bek zwart Loodkleurig: boven op den Kop maakt 

‚het blaauw den fterkften Glans doch is tevens donkerer dan aan alle andere Lighaams 
deelen: de Hals, Rug en *t Lyf zyn helderer: de groorfte Slagpennen zyn bruin, 

met eenen blaauwen rand: de Staart is bruin, doch heeft ook iets blaauws. In de 
bewoonde Landftreeken van Karolina komt geen zodanige Vogel voor, en ik heb 
‘er nimmer één nader aan de Zee, dan op eenen afltand van anderhalf honderd My- 
len, gezien; alzo zy zig alleenlyk in % Gebergte onthouden. Haar Gezang komt 
met dat van onze Vlafchvinken overeen. De Spanjaarden in Mexiko noemen dit 
Vogeltje Azul lexos, datis, van verre Hemelfchblaauw. Krein geeft ’er den naam 
‘aan, van Blaauwe Diftelvink. 


De Driebladerige Nagtfchade (*. 


Decte Plant heeft een Knollige Wortel, die twee of drie regte Steelen uitgeeft, 
welke by de agt Duimen hoog worden, waar aan altoos drie met Ribben voorziene 
Bladen, in de gedaante van een Driehoek, by elkander zitten, tuflchen welken de 
Bloemen voortkomen. Deeze zyn bleekrood, en beftaan uit zes breede Blaadjes, 
drie grootere en drie kleinere. Ook hebben zy Meeldraadjes van ongelyke langte. 
Op de Bloemen volgt een Zaadhuisje, dat in geftalte en grootte naar een kleine Ha- 
zelnoot zweemt, doch war geftreept is, en omringd van een Kelk, die zig in drie- 
en verdeelt, zynde terugwaards geboogen. Het Zaadhuisje bevat ontelbaare kleine 
Stuifzaadjes. Ik heb deeze Plant aan den oirfprong van groote Rivieren gevonden, 
doch. in de bewoonde Landftreeken van Karolina kwam zy my niet voor. 


NENERENENENENENEN VENENENENDINEN N NSS 


Poel sArsA len CH 
De Strandlooper met Voeten als een Koet (or). 


ENENENENENENENENDRKEN 


Deeéze Vogel is hier in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld. Ten aanzien van de 
geftalte en grootte, als ook ten aanzien der Kleuren, komt hy overeen met het 
kleine Waterheen , door Wirrouausy -befchreeven , dat GESNERUS 3Pijfeertein 
noemt: want het voornaamfte onderfcheid beftaat in de Voeten, die, gelyk in de 
Koeten, met uitgefneeden Vliezen bezet zyn. De Bek is lang, taamelyk dun, zwart 
van Kleur, én aan de Punt van * bovenfte deel wat nederwaards geboogen.. De 
Oogen ftaan, gelyk in de meefte Vogelen van dit Geflagt, ver van den Bek af. Het 


bo- 


(go) Linaria coerulea. Carrss. Car. 1. T. 45. Epw. (*) Solanum triphyllon flore hexapetalo Carneo. Ca- 
‘Ao. IL p. 132. T. 273. f. 2. Tanagra cyanea Reêlri- tess. Car. LT. 45. Trilliam fore pedunculato cer- 
cibus fufcis. Linn. Sy/t Nas. XII, Gen. rr, Sp. 6. _nuo. Linn. Spec. Plant. IL, p. 484. , 
Natuurl, Hift. 1, D.V. Sr. blade, 529, Ee S (or) Tringa Pedibus Fulice. Eow. 4v, 1. T. 46, 

2 


ye VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


bovenfte van den Kop is zwart, doch aan de zyden, rondom de Oogen, aan den 
wortel der Snebbe en aan de Kin, is alles wit. De geheele Hals is dof Afchgraauw, 
maar trekt een weinig naar Bloedrood. De Borft, het Lyf, de Schenkels en Dek- 
vederen onder de Staart, zyn wit. Het onderfte en agterfte deel van den Hals, de 
geheele Rug, de Wieken en Staart , hebben eene vuil donkerbruine Kleur, doch de 
Vederen zyn wat helderer gezoomd. De grootfte of buitenfte Slagpennen zyn ge- 
heel zwart , maar hebben witte Schaften: de middelfte Slagpennên voeren witte 
Punten, en dergelyke fmalle randjes: de binnenfte daarentegen, of die naaft aan de 
Rug taan, zyn met dezelven van eenerley Kleur. De Dekveders, die digtft boven 
de Slagpennen zitten, hebben breede witte Punten, en maaken dwars over de Wiek 
een breede witte Streep; zynde de onderkant van de Staart Afchgraauw. De Pooten 
zyn van middelmaatige langte, en boven de Kniejen een taamelyk ‘end wegs kaal, 
Hy heeft vier Vingers aan ieder Poot, in de gewoone plaatzing. De drie voor- 
waards taande zyn wederzyds met zo veel vitgefneeden Vliezen bezet, als’er Leden 
in ieder Vinger zyn: dewyl’er by ieder Gewricht eene infnyding is, zo dat, door 
het buigen der Vingeren , de Huid niet in onorde raakt of gekreukt worde. De ag- 
terfte Vinger is klein, en de Pooten, zo wel als de Voeten , zyn Loodkleurig;, 
maar de Klaauwen zwart. De Voeten van deezen Vogel komen my zeer byzonder 
voor; aangezien geen andere Soort van Sneppen of Waterhoentjes dergelyken ge- 
woon is te hebben. 

De Heer ALEXANDER LiGnHT, een Liefhebber van dergelyke Dingen, die zig 
thans in de Hudfons- Baay, waar heen hem de Kompagnie gezonden heeft, ont- 
houdt, gaf my deezen Vogel, en zeid my daar nevens, dat zig dezelve op een 
Schip hadt nedergezer, % welk ver van % Strand, met eenen Landwind, langs de 
Kuft van Maryland heen zeilde, 


EEE EO EDE ORDE EEDE EDE Ent btn 
PLAAT XCII 
De Karolinigche Gaay of Beemer (92). 


Deeze weegt twee Loot en is wat kleiner daneen Mofch. De Bek is zwart, dien 
hy wyd kan open doen, hebbende ook een wyde Keel. Van de Neusgaten loopt, 
tot agter aan den Kop, een zwarte Streep als Fluweel, die van onderen met een 
witte Streep gezoomd is, waar in de Oogen ftaan. Het overige van den Kop en 
Hals is bruin. Boven op den Kop heeft hy een fpitfe Kuif, van de zelfde Kleur. 
De Borft is bruin; de Rug en Dekveders der Wieken zyn wat donkerer: het Lyf is 
bleekgeel. Voorts onderfcheidt zig deeze Vogel van anderen door agt kleine roode 
Vlakjes, die aan *t end der agt kleine Slagpennen ftaan, en in Kleur, zo wel als in 
dikte, zig vertoonen gelyk rood Zegel-Lak. Wanneer de Wiek geflooten is ver- 
eenigen zig deeze Vlakjes, en maaken alsdan een enkele groote roode Vlak uit. De 
Staart is zwart maar aan’tend geel. In Europa is deeze Vogel ook bekend, doch 
fchooner van Kleur. 


Heefler met Kornoelje- Bladen, roode gefternde Bloemen en een welriekende Schors (*). 


Dit Gewas wordt gemeenlyk agt of tien Voeten hoog, en de Bladen taan by paa- 
ren. 


(92) Garrulus Carolinenfis. Caress, Car. L T. 46, ftellatee, Petalis craffis rigidis Cotorc fordide rubente: 
Bombycilla Carolinenfis. Briss. 4u, II, p. 337. Lanius Cortice Aromatico. Caress. Car. T. 46. Beureria &c. 
Garrulus, Linn. Syft. Nat. X. Gen. 43. Sp. 10. Ampe- Ener. Pig. T. 13. Butneria Anemones flore. Du Ha- 
lis Garrulus. Syt. Nat, XIL Gen. 108. Sp. 1. Beemer. mer Arbr. IL p. 114. T.45. Bafteria foliis ovatis acus 
Nat. Hit. 1. D, IV. Stur. bladz. 223. minatis, Caule fruticofo. Mir. Di. T. óo. Calycanis 

@) Pratex Corni foliis , floribus inftar Anemones thus floridus. Linn. Spec. Plant, Il, p. 718. 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 3 


ren tegen elkander over. De Bloemen gelyken veel naar die van de Ster- Anemone, 
en beftaan uit verfcheide Koperkleurige Blaadjes, die dik, ftyf en vuil rood zyn, 
omringende een bondeltje van geele Draadjes. Op de Bloemen volgt eene rondagtige 
van boven platte Vrugt. De Schors is zeer Kruidig, en zo welriekende als Kaneel. 
Deeze Heefters groeijen in Bergagtige afgelegene Landftreeken van Karolina, doch 
nergens op bewoonde plaat{en, 


HEBE HEEE EDE BDE EE AET DEP HEEE MD HRE MEDE EICHER 
Peelirs Am At TT XCII. 
De Indiaanfcbe Kievit met eene zwarte Borf? (93). 


Deeze Vogel is wat Lyviger dan de Kievit, en komt, ten aanzien van zyne 
grootte, met de Engelfche graauwe en groene Kievit taamelyk overeen, hebbende 
ook de zelfde gedaante, uitgenomen, dat de Pooten een goed end langer zyn. Hier 
heb ik hem in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Zyn Bek is van middelmaatige 
langte en taamelyk egaale dikte, &wart van Kleur, en loopt in eene Punt uit. Int 
midden nogthans is hy zo dik niet als aan * Grondftuk en naar de Punt toe, en heeft 
wederzyds een langwerpig Neusgat. Het bovenfte van den Kop is zwart met eenen 
groenen Glans, en deeze zwarte Veders fteeken een Duim over den Kop heen, maa- 
kende een Kwaft. De onderfte zyddeelen van den Kop, deszelfs agterfte deel en 
twee ter wederzyde van den Hals nederwaards geftrekte breede Streepen, zyn wit, 
Tuflchen de zwarte Kruin en de witte zyddeelen van den Kop, {taan de Oogen. 
Agter en beneden is de Hals, met en benevens de geheele Rug en de Dekvederen 
der Wieken, van eene bruine Kleur, De uiterfle Enden inde ryen der Dekvede- 
ren, die digt boven de Slagpennen ftaan, zyn wit; de groote Slagpennen zwart en 
de kleinere, digt aan de Rug, bruin. De Rand, die van de kromte der Wiek ne- 
derwaards gaat, heeft zwarte en witte Vederen onder elkander. Van beneden 
den Bek loopt, langs de Keel, tot aan het begin van de Borft, eene zwarte Streep, 
die zig vermengt met de zwarte Kleur van de Borft en een gedeelte des Lighaams. — 
De Borft heeft tevens een {choonen Purpergloed. De Schenkels, het Onderlyf en 
de Dekveders onder de Staart, zyn wit. De Staartveders zyn van gelyke langte, 
grootendeels wit , doch aan ’ End, ter langte van anderhalf Duim, overdwars , zwart. 
De Pooten zyn langer dan gemeenlyk anders in dit {lag van Vogelen plaats heeft. Zy 
hebben maar drie Vingers van middelmaatige langte, die allen voorwaards ftaan. De 
Pooten zyn, wat over de Knie, kaal, en zo wel als de Voeten, gelyk ook de Klaau- 
wen, vuil donkerbruin, trekkende veel naar ’t zwarte. 

Ik heb deeze Afbeelding naar een Vogel gemaakt, welken my de Heer Prem 
COLINSON geleend hadt, zynde met andere Vogelen van Gamron in Perfie gekomen. 
Op myne Plaat had ik by verzinning laaten zetten, dat dezelve uit Bengalen afkom- 
ftig ware. 


PSL A A Di XCIV. 
Het blaauwe Roodborftje (94). 


Dit Vogeltje weegt byna derdhalf Loot, en is omtrent zo groot als een Mofch. 
Zyn Oogen zyn groot: de Kop, het bovenfte van het Lyf, de Staart en Wieken, 
fchoon blaauw, uitgenomen, dat de Punten der Slagpennen eene bruine Kleur heb- 

ben. 

(93) Pluvialis Indicus Peêtore nigro. Epw. 4v. IL, T. 47. Enw. 4v. 24. T, 24. Rubecula Carolinenfis. 
T. 47. Pluvialis Perfica criftata. Briss. Av. V. p. 84. _ Brass. dv. III, p. 423. Avis coerulea. Karm. Zin, III, 
Lapwing. Russ. Alepp. 72. T. rr. Charadrius fpino- p. 30. Motacilla Sialis. Linn. Sy/?. Nat. XII, Gen. 
fas. LinN. Syft, Nat. XII. Gen. 88. Sp. 12. 114. Sp. 38. Nat. Hijt. LD. V. Sr. bl. 583. 

(94) Rabecula Americana ceerulea, Carass. Car, I. 5 


U. Deel. T 


74 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


ben. De Hals en Borft zyn vuil rood; het Lyf is‚wit. Deeze Vogel vliegt zeer ge- 
zwind , doordien hy zeer lange Wieken heeft : weshalve hem ook de Havik gemeen- 
Iyk te vergeefsch vervolgt. Het zyn onfchadelyke Vogeltjes, enkel van. Infekten 
leevende, die veel naar ons Roodborftje gelyken. Zy maaken hunne Neften in holle 
Boomen. Men vindtze in-de meefte deelen van Noord- Amerika: want ik hebze in 
Karolina, Virginie, Maryland en op de Bermudifche Eilanden, gezien. 


Kleine ongedoornde WW inde, met roode Beffen (*). 


Deeze Plant kruipt menigmaal langs den Grond, en heeft Bladen naar die der Hol- 
wortel- Plant gelykende. Zy ftaan beurtlings aan de dunne Ranken, aan welken lan- _ 
ge Trosjes van kleine, roode, Eyvormige maar puntige Beflen hangen, waar van 
ieder een zeer harden ronden Zaadkorrel bevat. 


SSSISSSSSISISISISISISISIS: SSS SISISSS SISISISISSSISISt 
R EeiA Ar ReekEV 
Waterboen met gefpoorde Wieken (95). 


Deeze Vogel behoort tot het Geflagt der Waterhoentjes. WiLLouaHsy heeft 
eenen byna dergelyken in Geftalte „doch van andere Kleuren; befchreeven. De Af 
beeldig; ftelt hem inde Natuurlyke grootte voor. De Sneb is byna anderhalf Duim 
lang, geel van Kleur, en de Neusgaten ftaan in dezelve , wederzyds, byna in °t mids 
den. Aan het Grondftùk van de boven- Kaak heeft hy. een kaale Huid, gelyk andere 
Waterhoentjes, doch welke daar in onderfcheiden is, dat zy als een flappe Lap ne- 
derhangt. Van boven zyn in dezelve drie Infnydingen; van onderen is zy met den. 
Kop vereenigd en geclagtig van Kleur „ doch ik geloove dat zy, toen de Vogel nog 
leefde, rood is geweeft; inzonderheid dewyl dit Lighaamsdeel in de Vogelen , wel- 
ken MARKGRAAF in Brafil gezien hadt , aldus befchreeven wordt. De Kroon op den 
Kop is bruin, met eenige donkere Vederen daar onder gemengd. Van de hoeken des 
Beks loopt, wederzyds, door de Oogen heen „ naar het agterfte van den Hals een zwar= 
te Streep, en boven de Oogen zyn witte Streepen. Het onderfte van den Kop, Hals, 
Borft, Buik en de Schenkels zyn, benevens de onderfte Dekvederen van de Staart, 
wit, maar de zyden van den Buik en de Schenkels zyn met ettelyke roode Vlakken 
gefprenkeld. Het agterfte deel van den Hals is zwart, doch wordt, naar het begin 
van de Rug toe, allengs bruin: het agterfte van de Rug, daarentegen, de Stuit en 
de bovenfte Vlakte van de Staart, zyn purperkleurig; doch zo dat zy tevens naar ° 
Roozeroode trekken. De Vederen rondom de Schouders of by het Gewricht der 
Wieken, zyn helder bruin; maar de Slagpennen {choon groen en zwart gevlakt, uit- 
gezonderd eenige weinigen van de kleinere naaft aan de Rug, die een bruine Kleur 
hebben. De eerfte Dekveders boven de Slagpennen zyn zwart; hier boven ftaat een 
ry van bruine Vederen, terwyl de overigen Roozerood of Purperkleurig zyn. De 
binnenfte Dekveders van de Wieken zyn roodagtig bruin; doch het byzonderfte aan 
deezen Vogel is, dat hy voor aan het Gewricht der Wieken een paar fterke, dik- 
ke, korte, geele Spooren heeft , welke inwaards, met de Punten naar elkander toe 
gekeerd ftaan. De Pooten zyn zeer lang, en tot boven de Knie met geene Vederen 
bezet; de middelfte Vinger is zo lang als het Schenkelbeen; die op zyde ftaan zyn 
wat korter: de agterfte Vinger is zeer lang, en heeft eene geheel regte, naar een 
Naald gelykende, Klaauw „die langer dan de Vinger is, en met denzelven’ niet kor- 
ter dan de middelfte Vinger van den Voorvoer. Deeze agterfte Vinger heeft maar 
één Gewricht, de binnenfte twee, de middelfte drie en de buitenfte vier. Ik heb op 
de Gewrichten der Vingeren in deezen Vogel zo naauwkeurig agt gegeven, dewyl ik 


5 in 
(*) Smilax non fpinofa humilis, folio Ariftolochi Vv jabili 

at à lis, e, «Pp. 129. Parra variabilis. Linn. Syf?. Nat. XII, Gens 
accis rubris. CarrsB. Car. I. T. 47 92. Sp. 4. Fulica Spinofa. Linn. Syf?, Nat. X. Gen. 


(os) Gallinula Brafilienfis Jacana dieta, Alis Cor : 
À E) e 82. Sp. 4. Sch vat. i V 
nubus donatis, Eow, 4v. IL, 'T. 48. Jacana, Briss. dv. _bladz, 70: glee Ue 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 


75 


in de befchryving; welke Wir.LoucHsy ons van denzelven geeft, aangetekend vind, 


dat hy in ieder Vinger vier Gewrichten heeft. 


De drie voorwaards- {faande Vingers 


hebben dunne en zeer regte Klaauwen, welke, benevens de Voeten en Pooten, 
Loodkleurig of blaauwagtig Afchgraauw zyn, 
Sir HANS SLOANE hadt deezen Vogel reeds lang in Spiritus bewaard gehad, toen 


hy my denzelven ter Aftekening leende, 


thagena in Zuid-Amerika tot ons gekomen, 


SISISISISISISISISISIS; 


en, zo ik onderrigt ben, is hy van Kar- 


CNES 


ENEN 


SIS 


PB A4 


NENENKEN 


T XCVL 


De Baltimore-Wi ogel (96). 


Hy is bykans zo groot alseen. Mofch en weegt wat 


over de twee Loot. Zyn Bek 


is fpits en Kegelvormig. De Kop en de halve Rug zyn glanzig zwart: de Wieken 


zwart, uitgenomen haare bovenfte 


deelen, 


die geel zyn, doch de meefte Veders van 


dezelven hebben, aan beide zyden, cen witten zoom. Het overige gedeelte des Lig- 


haams is fchoonrood en geel gekleurd: de 
zwart; het overige is.geel. De Pooten en Voeten zyn Loodkleurig. 
Deezen Goudkleurigen 
ginie en-Maryland gezien, doordien men ’er geene in Karolina heeft. 


komt:hy niet te voorfchyn. 


twee bovenfte Veders van den Staart zyn 


In den Winter 
Vogel heb ik maar alleen in Vir- 
Zo men zegt, 


heeft hy zynen naam van het Wapenfchild van den Lord Barrimorr bekomen, % 


welk van de regter naar de {linker 


Hand, beurtlings , zes zwarte en geele afdeelingen 


heeft: doordien deeze Heer mede een Land-Bigenaar van deeze Kolonie is. Hy maakt 
zyn Neft op de Takken van hooge Boomen, gemeenlyk op die van den Popelier of Tul- 
penboom. Zyn Neft is op eene zeer ongewoone manier gebouwd. zittende alleenlyk met 
den Randaan twee dunne Takjes vaft, en hangende doorgaans aan ° uiterfte End van een 


dikker Tak, Krein heeft?er den naam van 
De Virginifche Tulpenboom, 


geelbonte Ly{terof Wielewaal aan gegeven. 
met driepuntige, int midden flompe, Bladen (Da 


Deeze Boom wordt zeer groot: want eenigen hebben dertig Voeten omtreks. Zy- 


ne Takken zyn zeer ongelyk en 


ongeregeld, niet regt maar krom en knoeftig: waar 


door de Boom zig van verre reeds fterk van andere Boomen onderfcheidt, al heeft hy 


ook reeds zyne Bladen laaten vallen. Deeze zitten aan Steelen van een 


en gelyken eenigermaate naar des 


kreegen, hoewel zy, 


Vinger lang, 


kleinen Ahornbooms Bladen, doch zyn gemeenlyk 
vyf of zes Duim breed, en hebben, in plaats van fits uit te loopen, 
waar van de middelfte {lomp is en zig als afgefneeden vertoont. 
toos met de Tulpen vergeleeken, en daar van heeft ook 
naar myn oordeel, 
Uit zeven of agt Blaadjes zyn zy famengefteld, wier bovenfte deel bleek 
doch het onderfte een roode en wat geele Kleuring heeft. 
kleedzel beflooten, dat by * ontluiken vande 


drie Punten, 
De Bloemen zyn al- 
de Boom zynen naam ge- 
gelyken naar die van de Frizillaria, 
groen is, 
Eerft zyn zy in een be- 
Bloem open gaat en afvalt. Deeze Boo- 


meer 


men geeven goed Timmerhout. Men vindtze in de meefte Streeken van % Vafte Land 


van Noord-Amerika, van den Uithock van 


SSS SIS 


ENENSNENEN ENEN 


Florida af tot in Nieuw Engeland toe. 


DDNS 


P 


LSA AT 


ISSSISSS SIS Ss: 
XCVII. 


De Penguyn (97). 


Deeze Vogel is byna zo groot als een tamme Gans, en, 


(96) Iéterus ex aureo nigroque varius. Carrss, Car, 
1. T. 48. IGterus minor. Briss, Av. II, P. 109. T, 12. 
f. 1. Oriolus Baltimore. Linn. Syft. Nat. XII. Gen: 
52. Sp. 1o, Coracias Galbula. Syft. Nat, X. Gen. 49. 
Sp.4. Nat, Hift, 1, D. IV. Sr. bladz, 334. Pl, 34. Fig. 6. 
C°) Tulipifera Virginiana , tripartito Aceris folio , 
mediâ lacini velt abfciffà. Prur. dim, 379. T, 117. 
fs. & T. 248. f. 7. Caress. Car, 1, Ì, 48. Lirio- 


wanneer hy zig op % 

Land 
dendron foliis lobatis. Hors. Cliff. 223. Roren. Lugd. 
Bat. 494. Trew. Ebret. T. ro. Liriodendron Tuli- 
pifera. Linn: Spec. Plant, IL P. 755. 

(97) Penguin. Ew. 4v, I, T.49, Catarraftes, Brrss. 
dv. VL p. rog. Phaëton demerfus. Linn. Syft. Nat. 
XII Gen. 74. Sp. 2. Syff. Nat. X. Gen; 67, Sp. 2, 
Net, Hift. L D. V. Stuk, bladz. I3I. 


2 


76 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


Land begeeft, zou hy , wegens zyne agterwaards {taande Pooten, dus overend loopen, 
Reizigers, die deeze Vogels levendig gezien hebben, zeggen dat zy overend {taande 
gaan. De Bek is niet zeer lang en ook niet zo breed als in de Ganzen, maar aan de 
zyden meer famengedrukt. De hoeken van den Bek ftrekken zig wyd en byna tot 
aan de Oogen uit. In de Bovenkaak is aan ieder zyde een heldere Streep en de Veders 
van den Kop maaken insgelyks, aan ieder zyde van denzelven, eene Punt, waar door 
de Neusgaten bedekt worden. De Sneb is rood. Het voorfte deel van den Kop is, 
rondom den Bek, tot aan deOogen toe, vuil bruin: het agterfte, als ook het bovenfte 
van den Hals en de Rug, zyn donker vuil purperkleur, en met zeer kleine ftyve Ve- 
dertjes bezet, die zig niet ligt buigen en in wanorde brengen laaten; gelykende ook 
meer naar Slangenfchubben dan naar Vederen. Het onderfte van den Hals, de Borft, 
het Lyfen de Zyden onder de Wieken, zyn wit, en hebben Vederen, welke, wat 
het maakzel en de gedaante belangt, met gemeene Vederen meer overeenkomen; 
doch digt en vaft op elkander leggen. De Wieken zyn klein en vlak, áls Riemen, en 
bruin van Kleur; doch van boven en van onderen zyn zy met Zo kleine en ftyve Ve= 
dertjes bedekt, dat men, dezelven niet naauwkeurig befchouwende, zig verbeeldt Se- 
gryn te zien. Dat gedeelte, echter, daar in andere Vogelen de punten der Slagpen= 
nen komen te ftaan , is wit. Men wordt ’er naauwlyks een Staart aan gewaar, doch 
aan de Stuit {taan eenige korte Borftel- Haairen. De Pooren zyn kort. Hy heeft drie 
voorwaards ftaande Vingers, die, gelyk in de Ganzen, met elkander verbonden zyn; 
en de binnenfte heeft, aan zyne inwaardf zyde, een Vliezige Vin. Bovendien is ’er 
nog een vierde zeer kleine Vinger , die met de drie overigen niet te famenhangt, ftaan- 
de insgelyks voorwaards en agter den binnenften van de drie anderen: hoedanig iets 
ik nooit dan de Voeten van andere Vogelen heb gezien. De Pooten en Voeten zyn 
vuil rood, en hebben taamelyk lange fcherpe bruine Klaauwen. Van agteren en van 
onderen zyn de Voeten zwart. : 

Deezen Vogel heeft my de Heer Prerer CorLINSON geleend, die echter niet wilk 
te zeggen, van waar hy was gekomen; doch ik bevind, dat inzonderheid diegenen 
daar gewag van maaken, welke door de Straat van Magellaan en naar de Kaap der 
Goede Hope gevaren zyn. In de Indifche Reistogt van den Heer Tr. Roes vind ik 
het volgende Berigt. „ Op het Penguyn- Eiland komt een Vogel voor van dergelyken 
… naam, die regtop gaat. Zyne Wieken hebben geen Vederen, en hangen by ’ Lyf 
„… alseen paar Mouwen , hebbende ook een witten Rand. Deeze Vogels vliegen niet , 
… maar loopen by kleine fchoolen rond , en hebben doorgaans een vafte plaats, daar zy 
zig onthouden”. Crurcmirs Verzameling van Reizen, |. Deel, bladz. 767. 

Het gemelde Penguyn- Eiland legt digt aan de Kaap der Goede Hope. Ik ben ce- 
nige maalen de Straat van Magellaan doorgevaaren, doch heb in dezelve weinig van 
de Penguyns vernomen, dan dat zy regtop gaan, en onder den Oever zig verfchui- 
len; zo dat ik met geene zekerheid bepaalen kan, welk Wereldsdeel het Vaderland 
zy van den hier befchreeven Vogel. Hadden de Reizigers maar eenige befchryving 
van de door hun bygebragte dingen gegeven, zo zou men mooglyk zyne Geboorte- 
plaats kunnen uitvinden. Krein noemt hem de Vetgans. 


PL :AsAetTs CVE 
De Bafterd- Baltimore-Vogel (98). 

Deeze weegt omtrent twee Loot. Zyn Bek heeft eene fcherpe Punt: de Hals is 
zwart, de Staart bruin, als ook de Wieken, aan welken de meefte Veders witte 
Punten hebben. Voor * overige is de geheele Vogel geel, maar de Borft inzonder- 
heid vertoont zig geelglanzig. Terwyl het Wyfje even zo fchoon is, hoewel met 
Vederen van een geheel andere Kleur bekleed, ben ik bewoogen geworden, om bei- 

der 


(98) I&terus minor. Carzsn. Car. Ì. T. 49. Iête- Oriolus fpurius. Lins. Syt. Nat. XI, Gen. 52. Sp. 11. 
rus minor fpurius, Baiss, 4v, IL p. zr. T. io. fig. 3. 


EN ZELDZAAME VOGELEN,: 7 


der Afbeelding mede te deelen. De Kop is, benevens het bovenfte deel van haare 
Rug, glanzig zwart: de Borft en’ Lyf vuil rood; gelykerwys het onderfte van de 
Rug digtft aan de Stuit. Het bovenfte deel van de Wiek is rood, het onderfte don: 
ker bruin. De Staart is zwart. De Pooten en Voeten zyn in beiden blaauw. KLriN 
noemt hem de zwartgebaarde Wielewaal. 


De Catalpa- Boom (*). 


_ Dit is gemeenlyk maar een kleine Boom, die zelden meer dan twinti: 

hoog wordt, hebbende de Schors glad; het Hout week en onbe En 
zyn van figuur als die der Syringen, doch grooter en ten deele tien Duim lang. In 
Mey brengt hy breede troflen voort van Pypagtige Bloemen, die naar de gewoone 
Vingerhoedbloemen gelyken , en tevens wit, doch van binnen wat roodagtig purper- 
kleur gevlakt en geel geftreept zyn. De Kelk is Koperkleurig. Op deeze Bloemen 
volgen ronde Peulen, die de dikre van een Vinger hebben en meer dan een Voet lang 
zyn. Ryp geworden gaan zy open, en vertoonen haare Zaaden, die gevleugeld 
zyn, en als Vifchfchubben op elkander leggen. In de bewoonde Landftreeken van 
Karolina was deeze Boom onbekend, tot dat ik het Zaad, uit de dieper binnenslands 
gelegene Streeken , derwaards gebragt had. En, offchoon ook de Ingezetenen zig 
niet veel bemoeijen met Lufthoven, zyn zy doch door de ongemeene fchoonheid van 
den Boom bewoogen, om denzelven voort te planten. Hier door, nu, is hy thans 
een fieraad van verfcheidene van hunne Tuinen, en hy zou het in Engeland miffchien 
ook wel worden kunnen; doordien hy zo veel Koude verdraagen kan als de meeften 
van onze Amerikaanfche Plantgewaflen, waarvan verftheidene reeds ettelyke Win- 
ters by den Heer Bacon te Hoxton geftaan hebben, die maar enkel in * eerfte Jaar 
eene bedekking noodig hebben gehad. 


BLA ATD XCIX 
De gevlakte Groenlandfebe Duif (99). 


Deeze Vogel is alhier in zyne Natuurlyke grootte voorgefleld, en, wanneer ik hem 
met de Groenlandfche Duif van WirLouaugr vergelyk, dan bevind ik, dat hy in 
geftalte en grootte daar mede volmaakt overeenkomt: ook is de figuur van Bek en 
Voeten eenerley „ hoewel zy in kleur van elkandêr verfchillen. Ik houd derhalve dee- 
zen voor een Jongen Vogel, die nog niet geruid heeft: dewyl de Ouden zwart zyn, 
uitgenomen dat zy een groote witte Vlak op ieder Wiek met fchoon roode Pooten en 
Voeten hebben. De Vogel, die op deeze Plaat, in ° verfchiet, vliegende wordt ver= * 
toond, geeft de afbeelding van de zwarte Groenlandfche Duif, om dezelve met de 
tegenwoordige te kunnen vergelyken. De Bek of Sneb is raamelyk lang, donker 
of zwart van Kleur, en naar de Punt toe wat krom. Des Lighaams onderfte Vlakte is, 
van den Bek tot aan de Staart, witachtig en met fyne Afchgraauwe dwars-Streepen door- 
toogen. De Kruin van den Kop, de bovenfte Vlakte van den Hals, de Rug en Staart, 
Zyn zwartagtig en hebben donker zwarte dwars- Streepen. De Slagpennen zyn geheel 
zwart; de daar boven ftaande Dekveders hebben witte Punten, waar op een ry van 
zwarte volgt: de kleinfte Dekveders maaken, in het bovenfte deel van de Wiek, eene 
groote witte Vlak, die zwart gefprenkeld is. Boven en aan den Rand is de Wiek 
zwart gezoomd. De Pooten en Voeten zyn vuil Vleefchkleurig. Hy heeft, voor % 
overige, maar drie Vingers, die allen voorwaards taan, kleine Klaauwen hebben, en 
door 


(*) Bigoonia Urucu foliis, Flore fordide albo, it- 
tus maculis purpureis & luteis afperfo, Siliquâ long;s- 
fimâ & anguftiffimâ. Caress. Car. 1. T. 49. Bigno- 
nia Americana, Arbor Syringe ccerulee folio, Flore 
purpureo. Du Hamer dArbr. Ll. p. 104. T. ar. Bigno- 
nia foliis fimplicibus cordatis. Hori. Cliff. 317. Bigno- 


JI. Deel, 


nia Catalpa. Linn. Spec. Plant. II, p. 868. 

(99) Columba Groenlandica Hollandis diëta. Epw. 
Av. 1. T. so. Uria minor nigra. Briss. Av. VL p. 76. 
Uria minor ftriata. Brass. Av. VL. p. 78. Ars. Av, II, 
p. 73. T. 88. Colymbus Grylle, Linn. Sy/t, Nat, XIL. 
Gen. 75. Sp. 1. 


78 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 


door middel van een Vlies met elkander verbonden zyn. Ook zyn de binnenfte Vin= 
gers, aan hunne inwaardfe zyde, met een Vinagtig Vlies voorzien. Arprw heeft, in 
zyn Tweede Deel, bladz. 73, een Vogel voorgefteld, dien hy het Mannetje van de 
Groenlandfche& Duif noemt , en een anderen in zyn Eerfte Deel, bladz. Sr, daar hy 
den naam aan geeft van % Wyfje. Nu geloof ik zeer wel, dar hy iets dit W yfje ge- 
lykende zal gevonden hebben; doordien ’er zulk een Vogel is, maar dezelve is het 
Wyfje niet van de Groenlandfche Duif. Dewyl hem, echter, ook een Mannetje tot 
zym Wyfje zal ontbroken hebben, en hy in’t Werk van Wir LoueaBY gevonden 
hadt, dar het {legt en weinig gekleurd is; zo dagt hy, dat hy hetzelve ligtelyk , zon- 
der den Vogel te zien, kon voorftellen, en derhalve heeft hy op eene Plaat het Mane 
netje afgebeeld, dat doch niets anders is dan zyn Wyfje, uitgenomen dat hy hetzelve 
van de andere Zyde afgetekend, en naar de befchryving van Wirrouaust gekleurd 
heeft. Dewyl hy ook het Mannetje nooit hadt gezien, zo geloofde hy, dat hetzelve 
net even zodanigen Bek had, als die Vogel, welken hy het Mannetje noemt: terwyl 
de Groenlandfche Duif een grooter Vogel is, met eenen langen dunnen Bek, die naar 
evenredigheid wel tweemaal zo lang is als in zyne Afbeelding. Deezen misflag van 
den Heer Arern heb ik niet ongevoeglyk geoordeeld alhier te verbeteren. 

Ik kreeg deezen Vogel van Sir HaNs SLOANE , die hem eenigen tyd in ’t Leven 
heeft gehouden. Hy was aan deezen Heer door den Kommandeur CRAYCOTT ge- 
geven, die hem zelf uit Groenländ medegebragt hadt. 

Indien het waar ís, dat deeze Duiven des Winters wit worden , gelyk Wire 
LOUGHBY in zyne befchryving meldt, dan is zulks mi{lchien maar van dien tyd te ver 
{laan, wanneer hy aan % ruijen gaat, en zyne zwarte Kleur mert de witte, of de wit- 
te met de zwarte Kleur verwiflel. Men kan deezen Vogel ook by Wiroucuer, 
Bladz, 326, Plaat 78, zien: doch my dunkt, dat de verandering van Kleur door hem 
niet genoeg is beweezen. 


NENENENENENEIENEKEN SISSI SISINSSISSISI SISSI SEI SISSI SESSIES 
BL eArAD 465 
De Geelborflige Lyfier (100). 


Aangezien de Heer Krein deezen Vogel onder de Lyfters plaat{t, zo hebben wy 
hem deezen naam gegeven. Hy heeft bykans de grootte van onze Leeurikken. Zyn 
Bek is zwart, de Kop en de geheele Oppervlakte van de Rug en Wieken, zyn bruin- 
agtig groen: de Hals en de Borft geel. Van de Neusgaten af loopt een. witte Streep 

sboven ’ Oog heen, onder ’ welke ook een lichte Vlak is. Van het onderfte des Beks 
begint een fmalle lichte Streep. Het Lyf is donker wit of geelachtig ; de Staart bruin: _ 
de Pooten en Voeten zyn zwartachtig. In de bewoonde Landftreeken komt men dee- 
zén Vogel nooit te zien. Hy onthoudt zig verder in Land, ongevaar twee- of drie- 
honderd Mylen van de Zee. Het zyn zeer fchoone Vogels, die ook zig zodanig ver 
fchuilen, dat ik, na eenige Uuren toegelegd te hebben om er cen te fchieten, my ein- 
delyk van eenen Indiaan bedienen moeft, die alle zyne bekwaamheid noodig hadt, om 
zulks werkftellig te maaken. Veel houden zy zig aan de Oevers van groote Rivieren 
op, en hun luid Gefnater doet de holle Rotfen en dikke Rietboffchen weergalmen. De 
Afbeelding ftelt hem vliegende voor, om te toonen, op welk een zonderlinge manier 
hy alsdan gewoon is zyne Voeten te houden. 


Driebladerige Nagtfchade, met eene zesbladerige Bloem (£) 


Deeze Plant heeft eenen enkelen regten Steel, en groeit maar vyfof zes Duim hoog. 
Van boven zyn drie fpitfe Bladen, die eenen Driehoek maaken, en nederhangen. le- 
der Blad heeft drie Ribben, en het is ‚ met donker en helder groen, Ruitswys? gefcha- 


keerd. 

(roo) Oenanthe Americana Pe&tore luteo. CaresB. _ Car.I. T. so. Solanum Virginianum triphyllum, &c. 

Car, L T. so. : Proux. Alm. 352. T. rrr. Ê 6. Paris foliis ternatis, 

@) Solanum triphyllum , flore hexapetalo : tribus Flore fellili ereto GRON. Virg. 44. TFrilliam felle. 
Petalis purpureis , ceteris viridibus reflexis, Caresn. Linn. Spec. Plant, II, P. 484 


EN ZELDZAAME VOGELEN. 79 
keerd. Tuflchen deeze Bladen komt de Bloem voort, welkeuit drie Purperkleurige regt- 
op groeijende Blaadjes beftaat , eu derzelver Kelk of bekleedzel is ook: in drie-en ver- 
deeld. Zy groeit in de meefte Landftreeken van Karolina in Schaduwagtige Boflchen. 
BADOR DOEN DEEGEN ME DH Ed nand Aa ee dd 

ANSA SCE 
Het Groenlandfche Hert of Rendier (ror). 


Wanneer wy deezen Rhee- Bok met onzen Engelfchen vergelyken, zo:is hy zeer 
dik en flerk, komende ook, wat de evenredigheid zyner Lighaamsdeelen aangaat, 
met een volwasfen Kalf nader overeen, dan met een Rhee- Bok. Hy is van den Grond 
tot aan de Schouders omtrent drie Engelfche Voeten hoog : zyn Hals is veel korter en 
zyne Pooten zyn dikker, dan menze gewoonlyk in de Herten vindt. Des Zomers is 
hy met zagt, kort en Muisvaal Haair gedekt; tegen den Winter komt hier onder een 
tweede Pels van lang, ruuw , wit Haair te voorfchyn, het welk nogthans op de Ru 
en aan de Snuit wat bruin is. Deeze lange Haairen doen het Dier zig grof en fterk ver- 
toonen. Ín% volgende Voorjaar wordt deeze ruuwe Winterkleeding door eenen Zo. 
mer- Rok van zagt kort Haair als weg geftooten , en dus verandert hy geduurig van ge- 
waad. Het byzonderfte in die flag van Herten is de Neus, als welke hier geheel met 
_Haair bedekt is, daar zy in andere Rheen uit een kaale vogtige Huid beftaat. Naar 
myn denkbeeld zou de Neus, in de koude banden, bevriezen moeten, wanneer zy 
kaal ware, en om die reden is zy van. den Schepper , tot haare befchutting , met Haair 
bekleed geworden. De Oogen zyn taamelyk groot, en puilen wat buiten den Kop 
uit. Zo wel de Bok als de Zeeg hebben Hoornen; % gene wat zeldzaams is. De Hoe- 
ven loopen nier fpits, maar zyn gefpleeten, en ftaan ver van elkander, hebbende ook 
van onderen, zo ik my verbeeld, deswegen een taamelyke breedte, dat zy niet zo 
diep in de Sneeuw mogen zakken. Agter deeze grooten heeft het Dier, aan ieder 
Poor, twee kleine taamelyk hoog {taande Klaauwen. De Hoeven zyn donker Hoorn- 
kleur. De Hoornen hebben haare volkomenheid nog niet, alzo de Af beelding ons een 
Jong Dier vertoont. Ik heb een Kop met het volkomene Gewey gezien, die benevens 
deezen Rhee- Bok tot ons gebragt was. De Hoornen hadden in dezelve, boven de 
Oogen, twee breede Enden als Schoffels » die van dienft konden zyn om de Sneeuw 
van het Gras weg te ruimen: wat daar boven waren twee andere , doch kleinere , Schof: 


fels, die uitwaards gekeerd ftonden: boven deeze liep ieder Hoorn uit in vyf ronde, 
geensdeels Schoffelagtige, Punten. 


Aan Sir HANS SLOANE werden, in ’ jaar 1738, door 
een Bok en Zeeg van dit flag van Rheeën, welk 
Naderhand deedt de Heer SLOANE dezelven prefent aan den Hertog van Ricamonp, 
die ze in zyne Diergaarde in Su{Tex liet brengen, en‚zoik vernam „zyn dezelven daar- 
na geftorven, zonder dat zy in grootte toegenomen waren. Eenigen houden dit flag van 
Herten voor de Rendieren der Laplanderen en Rufen, dat ik niet kan voorftaan noch 
ontkennen (*). Het tegenwoordige heeft eene Donsagtige bruine Vagt, die deszelfs. 
Winterkleeding uitmaakt. Van de Geftalte kan men uit de Af beelding oordeelen. 

hdd 
Pe LAS ACT CEN. 
Het Stekelvarken uit de Hudfons- Baay (1o2). 
In geftalte en grootte komt dit met een Bever taamelyk overeen, doch zo ik het, 


wat 
Hoornen , voorgemeld, daar toe veel aanleiding: zie 
de Afbeelding van het Rendier; Nat. Hift. IL Stuk, 


Kommandeur Craycorr 
en dezelve medegebragt hadt, vereerd. 


(zor) Cervus rangifer Groenlandicus. Epw. 4. IL 
T. 51. Capra Groenlandica. Ray. Quadrup. go. Ran- 


gifer. Gesn. Quadr. 14r. Cervus Tarandus. Linn. 
Syft. Nat. XII, Gen. 29. Sp. 4. Nat, Hift. 1. D. 
UL Sruk, bladz 86. Pl. 22. Fig. 3. 

(*) [De Ridder Linnzus heeft hetzelve, in de 
Twaalfde Uitgaave van zyn Samenftel der Natuur, tot 
de Rendieren betrokken. Ook geeft de Gedaante der 


Plaat XXIIL ] 

(102) Hyftrix Canadenfis, Eow. 4o. I. T. so. Er; 
Hudf.'T. 3. Anson. It Ip. 56. T. 58. Hyftrix dorfa- 
ta. Linn. Syfl. Nat. XIL Gen. or. Sp. 3. Nat, Hift, 
LD, Il, Srux. bl. 360. Pl, 19. Fig, 1 


V 2 


So VERZAMELING van VOGELEN. 


‘wat de grootte betreft, met een bekend Dier vergelyken wilde, dan zou het naar ee 
Vos zweemen, waar mede het nogthans geen de minfte overeenkomft in de geftalte 
heeft. Zyn Kop gelykt naar dien van een Konyn: het heeft een platte Neus, die ge- 
heel bedekt is met korte Haairen: de voorfte Tanden, waar van twee boven en twee 
onder ftaan , zyn zeer fterk, geel van Kleur, en fchynen volftrekt tot afbyting van het 
Gras gevormd te zyn. Het heeft zeer kleine Ooren, die naauwlyks boven het Vel 
uitfteeken. De Pooten zyn kort, de Klaauwen lang: vier ftaan ’er aan ieder voorften 
Poot, en vyf aan ieder agterften: inwaards zyn dezelven Schoffelswyze uitgehold. De 
Staart heeft eene middelmaatige langte, en is naar * Lyf toe dikker dan aan t End; 
alwaar dezelve wit van onderen is. Het Dier heeft over ’ geheele Lyf een zeer zagt 
Vel, waar van de Haairen by de vier Duim lang zyn, doch rondom den Kop en aan 
de Pooten korter; aan %t agterfte van den Kop in tegendeel wat langer. Op het bo= 
venfte van den Kop, van her Lyf en de Staart, is het , onder *t Haair, digt bezet met 
zeer {pitfe, ftyve Stekels, waar van de langften niet volkomen drie Duim lang zyn; 
doch naar de Neus toe, en op de Zyden naar den Buik toe, worden zy allengs korter. 
Deeze Stekels zyn onder het Haair niet zigtbaar, dan alleenlyk een weinig om het 
Staartbeen heen, alwaar het de Haairen dunner hadt. Buiten en behalve het zaote 
Haair, dat over % geheele Lyf donkerbruin was, hadt dit Dier ook eenige lange, fty- 
ve, enkelde Haairen of Borftels, die maar dun (taan, en drie Duim langer zyn dan de 
onderfte Haaien. Deeze maaken, dewyl zy aan % End vuilwit zyn, dat de Vagt, op 
eenige plaatf{en, zig als een weinig gefprenkeld vertoont. De Stekels zyn zeer {pits en 
eenigen derzelven bleeven, op eene zagte aanraaking , in myne Vingers vafter, dan in 
het Dier zyn Huid, fteeken. Zy hebben een Baard, en zyn daarom niet ligt weder 
uit te haalen, wanneer zy in de Huid gedrongen zyn. Mer dit Stekelvarken kwam 
_ook een Jong over, dat ongevaar zo groot was als een Kat, hebbende de Vagt zwar: 
ter dan de Oude: de Stekels kon men, onder het Haair, duidelyk zien en voelen. 

Uit de Hudföns- Baay zyn deeze Dieren overgebragt. Zy werden aan den Heer 
Doktor K.M. Massey overgegeven, en bevinden zig tegenwoordig in de Verzame: 
ling van Sir Hans SLOANE, te Chelfea. Naar ik geloof is dit Stekelvarken nog niet 
befchreeven. De Stekels, die het heeft, zyn wit met zwarte Punten. Op de Plaat 
is er een in de Natuurlyke grootte en gedaante, gelyk ook de vergroote Punt daat 
van, voorgefteld. 

Een myner Vrienden, die zig in de Hudfons Baay onthoudt; heeft my, op my 
verzoek, eenige Vraagen, noopens dit Dier, op de volgende wyze beantwoord. 


Uittrekzel uit deszelfs Brief, dien by, den 1o Anguftus 1742, uit Albany, 
aan my beeft gefchreeven. 


‚ Het Stekelvarken van dit Land iseen Dier , dat zyn Nett of Hol onder de Wortels 
» van groote Boomen maakt en veel flaapt. Hert voedt zig met de Baft van Jenever- 
» beflen-en andere Boomen, doch voornaamelyk met den eerftgemelden. °% Winters 
» vreet het Sneeuw om den Dorft te leflchen , maar in de Zomer lekt het Water met de 
» Tong, gelykerwys een Kat of Hond; hoewel het zig zeer wagt van daar in te gaan. 
> Zyne Haairen en Stekels blyven „den geheelen Zomer door, in Kleur onveranderd. 
„ Wanneer het int Voorjaar begint warm te worden, dan wordt hunne Vagt, gelyk in 
„> âlle andere Dieren van dit Land, dunner. Ik zeg Utoe, int aanftaande Jaar vant zelve 
»» omftandiger berigt te geeven : want Ooftwaards van hier zyn?er zeer veelen ‚en eenige 
 Indiaanen, met welken ik Handel dryf, eeren hun Vleefth op zekere tyden des jaars”. 


Jk ben Uwe zeer toegenegene 
ALEXANDER LIGHT: 


G. Edgard 4, A8 „BJE 
| } bon Brioil. Jao Cas. Maofbetes. en 3 
CERTHIA, fufca, manot… el se | | Le peut CRIMP EREAV. 
de | De 


(tabe …— 4 | nn EE sab. AE 


Die fl e mfte aeffecfte Er 


Arbre pour Le Mal des Derde. 


Zathooben fpiaofier, Zet. Tongordbus 


TVRTVR minimus Gon ! 


Tab. LIL. 


W 5 o 
j» De; ‚8 K Hank viakon, fs wl 
ed Sg” % Ni We id ui 


Hi LE 
JN il pt if 
| 


WS 


EIT 


ij 
e NR 
IN N ri 
\ WN 
zj A A NN ER 
Nen ENINNN \ 
Ke, \ Nat 
he el AN N \ NN Me 
A JAR 
Kant \ 


TD 


Zn Ee 
„erf 
dd BEEST 


eden dd | en | 
HIRVNDO, vip aria, maxima. Ah Le GRAND MARTIN, ou Hirondelle 


& 


Tab. LIV. te graûe (ang fehmandge > £ 


N 


S 


NS 
Hf 
' 


1, HN 


u L hi 


on 


Hi BREN 


zp 
1/12 
ip | 
AN 

KNN 


er 


btn 


ES 3 CTTLECTPE 

ERIN AAT TEE 
etape, tt spelt à 

À ARS En, vir sl Vea 54 

OA Pr OEE 5 

Berk AT neten A 


Cum jk Sac, Cas. Aayefkcns. AZ AM Schamaan Jeulrs, rendre: 


Cs ed ó 
iet en 5e 


Le 


U 
„at 
rar 


TVRDVR minor canereo-albus non maculatus. | ós Le MOQVEVR 


SN 
Naer 
eN 


ol 
" 


Sar RER 
Birds: 


we DAVO 


ERI 
He ispoess 


rd j | Le ROSSIGNOL de Mur. 
RVTICILLA, gutture caeruleo. 55. a 


„Tab. EVE 


N REN SAN” 


\ 
NN rien 


ii Pred, „Sac, les, Magefhats : | 
AA Schomann frulps. et gecude. 


EVRDVS ruffus, 56. | \____GRIVE roulfe. 


“Tab. LVIL ne 
otk cluster 5 
@ 


_ 


Re 


| TAM 
as graune 


mmm hin 
AOT Crum NS Les, Mayeft: ed 
Glduar de ad OV Hls : 5 5 EM se 6 | Ln 2 


RVTICILLA dorfo cinereo. 29 Le Rouge-queuê gris. 


Tab. IVI od af Ge Brie ee 


Sq Lsshgrmann Je, „4 ESSA 
hd pe 
„0 L telg SS Ls 


nen en en Eee Liam Erm. Sac. Ces Mofbahe nt ed | Ee mv brute de palfage. 


TVRDVS pilaris, ma eratorius. 


1 


Eede 


FICEDVLA. tertia A/dror mas et foemella 


vasnitete mit bim? er Hr ijgeln 5 
: 6 


Le BEC-FIGVE male et femelle. 


Tab.LX. 


AM Catefby ad vw. del. 


TVRDVS vis ervorus plumb eus. 


SS 
EN 
ae, 


$ 


C Pre. ES Ds Magofiakis 


bii 


„, 


aux jamb es rouges. 


/ 


a, 


T' | \ | r/Á TD) \ 4 
Tab. LXT. SNMe rtl TiehtGradine vasmucte. 


Zj 
PR 


ij, 


hes 


er 


zen 
eds Nt 
aag S 


Cun Prud. Sac. lof: Ayeftahs. 
OENAN THE, fulva, mas et fo emella. on Le 


Cul-blane rouge ‚mâle. et femelle. 


Tab LX 


Er 


8 A. Catofbor de ZL 


Lod 


KS 
DE 


/ Cum Pr, Sac, Ces. May sflabes. | 
IVRDVS minimus. B B, En Petite CRIVE. 


/ 


Û 


DI. Ds lang geffindte vorje Belbin 9. Ram, Gretine Elhriedjen. 


\ 


Bast 
Ep 


PELL ear Erie 
de en ’ ie Lam Brand, Sac laf. May efbuts 5 


Avis mellwora, mag or, rubra, macroura. 
Avis mellivora, minor, fulva. 


Le COLIBRI rouge, a longrue- queue. 
65 Le petit COLIBRI brun. 


\ 


ramen Myloteophoren Dre len 
want zj 
Carobuntamum &c. Pluk.Alm pagr. 


er 


Allen 


ALAVDA gutture flavo. | j 64 LL ALLOVET IE. 


ZH Schgmann, feufp er et-grcud 5 


Tab.LXV. Ee a 
en | Das rue SE enn mut Canaen 5e war). 
C 4 8 


5 Cduards ad vu. del, in Cam Pr. Sac.laes. AMajeflas. Ze. Schgmaan fiett et eweud. Nerind 


Avas mellivora viridis, macroura . | 65 Le COLIBRI- VERD à longue- queue. 


en ; 
ze grof ó Werch : Tab LAM | 


KIN \ 
vit N 
Ne 
\ oi ff 
vie 
We 
Il 


grams glabres | 


tt ej Ed 
ZE hes - 


Grande ALLOVETTE. 


AM Catefby er Ln Cum Bound, Sac, Lacs. Maye Fah. ddie 
ALAV DA m agna. | | j 66. 


N 


Tab. XVII. nn En 
5 Lalibrite ent mf febmarger / Slatte. 


Des (anage chmandte 


PAAODI =v 


Avis mellivora, maeroura,c apite niero he 6 Tie Le COLIBRI a tete noire et longrue-queud. 


« 


( Den feGmarde Spero, nuf roffjen Wikaen Ser ee Sperling S | Tab .LXVII. 


„INN 


TETE 


777] 


AN | | 


hi 


Palfer m1 ger, oculis rubris. Palfer fufca. 


Moineau noir aux yeux rouges. 5 8. Moineau brun. 


SPELD 

wr HEEN : 
BIG 

5 1145 


Ö 


sj va et ene. 
Avas me llivora, vente albo. & Avis mellivora,varic Dr aeruleus. 
Le Colibri ventre blanc. RE 2Q. Le Colibri verd et bleu. 


naad 


| En Tab. LXX. 


Se 


rm 


p 

\ 0 
Pe, 
, 


Cenvobrulus Carohirenfis anguflo (| 


Jagdtato Jeho. LL. 


\ 


Ô nl Sehgimann feet eveud a 


Cum Prowl. Sac, baas. May eftat 


70. Petit Moineart. 


Paes culus 5 


® 


U 


Avis mellivora ,ventre nigro, mas et foemella. 


en 


FO Lr 
Gbriteben mit (efo gem 


Gn Privil Saa Laos Mag fichr. | ee Jab: vligrmarr culps. ct grind Norumb, 


zi Le Colibri ventre nom Male et Femelle. 


Tab. LXXII. 


(neen oagl. 


en 
) 
c 


8 


EN 


Zrob ee Vrgermana 


fre 


anni Pld ua 


| Cun Prunrl Sac lts Maefk. 


Moineau de neig; e. 


Ae 


A Catafb ad vwo. del 
Pafer nivalis. 


Tab. LXXII Be 
in De ike Sul brrtehen. 


ERG 
gg 


Gtdiarde B Cum Prunl, Fac. Claes. Aaeftates. > AM scligmaern Jeeps de gard. 


Ee=€ olibr1 | hupe. 


Avis melltvora minor, eriftata $ 15 | 


bee 4 it J 
Biynoraa arbor perntap harlla Hore rofeo 
magore Jlguas plams PIM: Cat. 


ANT 
HL \ 


NN 
OIOERANNNND 
„DN 


g Motel lv del ZA Schgmann Jeulos. ct geeud, Norent 


bicolor Baliamenls. | Ts Moineau de Bahama. 


Tab: XXV. 


) IO 8 
Jas rot rufbiag ae ett 
CGC 


ie: en : 


| Se | wm Bünl. Sac Cac). Mayofiats 


IN 


Avas mellivora, minor, guttire rubro.mas cum Besile: 75. Le Colibri rouge gorge ‚Mâle et Femelle. - 


zaad s 


ab TVE 
ben 


IN 


5 
N 
N 
8 
A; 
ND 


ANN 


A 


( hg a je) Ee en En de en ke EE 4 s: nd Morin 
G Shhards zj Ll: am Prunl Sac Cres. Magofhahs. £ de En 
77\ 


Carrulus ruber, Surinamenfis. _kOsfeau GOUGe 


pe 


JIN 


7 


Cum PSC. Marofk. 


Hi 
} 
_ 


Tab.L XXIX. 


ind 


OWA 0 4000 


Á Ürm 


WD 
fn, 
WED 
REN an 


DEELT 


‚Gowr1. 


, 


DE Jeulps. et geeud. / 


L 


gulle 


LA sdigm 


air d une Co 


Oale 


E 


€, 
v 


, 


‚Sac. a&S. May 


de 


ede 
PL 


\ 


4 


ALIIL 


Á 


ng ro punctato 


alb o et 


„ 


fufcus ventre ex 


Palfer, In dacus, 


Tab LA 


ONAeren 
ANN. 
WOI 


firbe Rel eiser 


EAS 


koe ur 


EELDE EERS 


es, 


Ne 


enen 


en 


a 


alatus ÉC. 


4 


Zoeeodendron fol 


rd 


A Catefbyr ad v 


Coccothrauftes purpurea. 


beed 


Dee Ginefihe P 


, 
4 
pi 
Ú 
(A 
% 
4 
Ó 
KA 
W 
: 
R 
à 


Ì 


Û NON 


A2 


>, 
-y 
Nes 


he 


El Sas bal 


eÁaoftats. 


Coccothrauftes, Smeztis, cinereus mas. 


; O | 
e1svo gel Bere a genant, das 


rj 


tl a 


et zreud, Norenid 


| Be Padda Male. 


ae en Des purpiirfarbe Tab. TAA 


Arbor an agua nafeens, fo B 


Geduard ad vw. del, AM Schgmann Jeulps et eraud.MNoranl. 


4 | Gs Sac. laes. Maert À 
Frin salla purpurea. ge EH 


Pine on violet. 


Ns) IN 


eifbmogel | B. ada genant vas Meiblein. 


Tab. LXXXII. 


Driel 


fi 


, ä En nl 5 7 A dliymann set Li 
 Ghuards ad ek del Ger Lrirdd Sac. Ces. Mayestatis A ze 4 Je gen 


Ì Ba _ Le Padda Femelle. 


ï 


Coccothrauftes Sumenfs, cinereus, foemella. 


Tab. LXXXIV. 


Der ba Ó d mosh Cerf. 


Arbor Gaga Vetera lo risi 
Hore caeruloo, fructu duron duas 
Brwcaton pofdus HAES 


| 


| 
A y Cun Pow. Sac, la 
/f AM, Laterbyr PD 2e SA Aes 
Z_Wemenlla Bahamen fs. ô4 


hid : 


RAN 
ke Re, 
ELSOAIN 
K: apdoN 
In Í, DN / 
bli / 
} ……r Ml 
In vb 
rd 
(is 

sd f 


Pb Lr Moes iede ERE ' 
G. dluard ad vw, debn: Ger en 4 ks AAM Fehirmann Jeulps. et geeud. 


Í Paller Simentis, fulvus, mas de foemella. _ 85. en Les Moineaux de la Chine. 


Ge En 5 
Oee erica Dfiealis. kn 


LÍ 


SSS 


A Abruae foljs, trracanthos, cap fula 


er Land Jac, Caos, Mayofhatis 
AM Gatelb ad vir. delen AA Sdhigmaren, Joulps et geeud. 


Chardonneret de Î Ame rigue. 


Carduelis Americ amus. 86. E 


Goe \ 
gelben K of 


u fina en 


an 


Ser 


er 


De 


ag, 


SES 


Pho 
Ts 
CZ 


Bae OS DG 


5) 
y 


BD 7 
à k Lp Ri fi 
OTR 

Sy rf dd 7 


4 


Gan B Sac. bres. Aaysfhtis ' 


OND 7 
mine / 


pa95;, EUD 3 
et, 


de 


AB) 


ed 


fv 


ES 


anief 


EAM ins Seulps. ef eid Aonrden 


Glluardr ad 


| 


IN 


‚ 


inotte a tete-jaune. 


La L 


flavo. 


exicana,C apite 


inatr1a, M 


Tab. LXXXIX. = j 


App / 
£ Ang 
2 
etek 
A ‚A 
Ae meif 
f 


ál 
RA: 
ey 


5 4 


et zh) 
Óf jl 
4, 

Í 
Ig 


| 


N INS 
N LN RENEE NE 
AN ESS NN SS 
ke ies 5 RS SN 
An SNN, SN SIN 


N 
eef 


Aass E 
Nn 

DE kluns 
FP 


Razr « 
TTT Tekla 


N 


ie 


G dduards En LA schgmara feudps ate geeude. 


. 


Geus Indica, major. | | 89. | la grande Grue es Indes. 


ZN 


er brenfiérbiae Nielfincf! | 


Tab. L XXXVII. 


ES 


w 


Wp 


jk 


| Evi galla tricolor. 


Cm Privil. Jac tes. Magofbais — 
88. 


Pincon de trois Couleurs. | 


Tab. €€, 


his ze nn 2e N N N zn 


éd 
en ze PLD 
ionen arrie 


ge 
tE am N 
eee NS 


SS 3 


wil, Sac. Cres, Jay 


4 


MN ltefby za elen 
inar1a Caerulea. 


L 


Tab.XCI. 


‘ 
» 
Ds: 
\ 
/ 
jj Ac) | 
4 ZALEN 
HORDEN IN 
1 DARE NN 
5 | / PTA pie d 
NE ì TITAN 


q ' AD 
í , the ALBIN 


ke, 
/ vn 
U \ 


N \ \ 
NEN \ N 
NN ie selN Nt 


\ AN 
NN I&C ANI 
RAN AN ANN NN\ 


N ANN 
EDEN INN 
AIN \ SAN 


vr 
Ve 
Wjngemesttte. 


ZEN ks j 
NM d 
iN 


AUT k \ 
d in ij 


El tlr Seulps. et greud. Morent. 


Eadie he 


- 


Tringa, pedibus Fulic ae. he Olen: Le Trmga au pie de Foulque 


Garrulus C 


DD, 
MIZ 


WI 
ato 


linen lis . 


Zi) 


er earofint fel) Go enfobro an). 


9. 


Tab. XCII. 


FM Sthgmann Jeulps. et geeud. 


Le Jafeur de la Caroline. 


Tab. X CIT. 


TÔ tanifs 6 e 


RAB mie Pfwerder Bâf 


ef 
erde, ip eg 


4 sn nj 


PIERS Beus, 


Ees Indes. 


pectore 1Ugfro. 


Tab.XCIV. 


Pr 


7 
6) 


je 


Ed 


| 


| 


ee 
er 


Rubicula Americana caerulea. 


Lan Lideke: Lade, Aa oflates / 


Ge 


AEN: Sehg mann Jeulps, et oeud. Merambergae 


Rouge gorge de la Caroline. 


Tab. XCV. 


Des 


as SBaff erhun mie? “agf k de 


4 
78 


A 

GN, 

/ 
W/ 


SSS 


En 


nadia 


ent 


Mti Tre Wegener 
N tpartito aceris Jeho À 


2 


7e 
/, 
JJ 
Ie 
7 
„JL 
/ 
(r 
4, 
4, 
/ 
/ 
f 
/ 
/ 


dd 


Cum Pri. Sac. bres, Magesths. 


Icterus ex aureo nad li â 96. 


Tab. XCVIL 


4 ii En 


Pen gun. 


W7 


‚ 


April” amat 


/ 1 ut” jad 
W/, Te OT he 
GDA / 
Á LEL hi ib, 
adr, 
MON Borin)” he, 


Mp, 
Hi, 4 Ki Bied Cà 


Ki Ì k NL 
4 nm mr , BE h ij 
A hin” mod Jae KAN, 
/ idd me Si is N 


AKE sw, a iN 
1 * 


/ vii 


ro, In wf, [ Ki iid: 
4, RN dl bii 
ma! zn wis in 
TN AUT mf ol 


7e u 8 ghard t Kn 


‚ds ik de 


Cum Peil Se. Lres, Mayefichs. 


Ef 


AARS) 
are 


zb 


AN nn 5) 


er 
) 


(es) 
Bliimors 6 aftard. 


walk 


O0 
ODD 


En 


55 


9, 


En = n = 
gs 


B DT 


Sn 
En fw 


En 


nn 
en 


LA Schgmann Jaufps. 
| Baltimore B aftar d 


RS , 


GR (op Priv. Sac. bres. May. 
08. 


leterus mmor. 


Tab.XCIX. | 


te apflecfte grónlEndrfelje | Sai je : 


A vu dd EN N 

vh / „aal NN 
gis, À NN 

li NS 8 Ke 


ran von he es) Ni NEN 
Ne Mnl pin nt Es 

/ wij pido gft id ne N 

/ hj Ik A Lik gti ot zak 

shad 
nek od 
a jen Re! il 
io Se 


En 


NN A 


N 4 eN 
NS eN AN) \ 
N oe ge 


HE DS S 
Te SEEN EN 
IN NN 


GOduards ad viv.delen. Cum Prurnd. Sac. Caes, Masflatas. 


Columba Graenlandica HOLLANDIS dicta. 99 La Colombe tachetee de Groenland. 


Kd PZ4 Ee qe ; | : / £ n # | 5 
te aplbbiraftiae / voffel. En 5 Se | Tab €.” 


Solar, tephgrllon. flore hexap etado tribus ; purpur 
as $ „L d etahus 5 
erechs -coeteris vurdibus refleas Pluk. Phyta Tab, CXT. À 


NN 


NN Ak 


An. 


GN 
OM 


Cul-blane ala portrine jare. 


A atefby ad vew,delen Cam Pri Sac Cres Mayeflates. 


Oenanthe Americana pectore luteo. 


Tab.CI. 


Den ain ed 
Geduards ad viv. Zie 


Cervus, Rangifer, Croenlandieus. 


… 


Cam en Mali 


ZOZ, 


ig ” N 
u TITLE 
‘ Sh Gaagonien 


FAM Si chamann Seudps. et ereud 


Le Daim de Groenland 


Fn | 


NN | 


Fab :C 


ud Fon é 


ee Ne. pon 5) 


d 


Der 9, 


A 
EI AUS 


Kd 


bm 


& 
c 


Stachel| 


as 


D 
DJ 


Ds. et zecht 


zdf 


Bd 


LAAN J Clt 


5 


nde 


Geld ad 


RNI 


’ 


Cun Prw. Sac lres. Majestahs | 6 


r 


„del. 


Vv 


+ 


on. 


. 


de la Baye de Hudí 


Le Po rFc-epic 


ed ZA 


C ana denis ; 


10 


Heeft 


KORTE INHOUD 
DER 


EERSTE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK 


EOMREMONNE MERG EEH Banier ae oere enter eere anneer 


B YosT DER VO GEE EN: 


Die afgebeeld en befchreeven zyn ìn het 


BER Ss TE DEEL 


Tab. 
De Arend met den Witten Staart. Haazen-Arend. Lwarte Arend Dy Krein 
genaamd. - Bee L 
De Witkoppige Arend, Wit- Sop. Glaäkopptze AAlde Kr. n « I. 
De Koning der Wouwouwen. Gekapte Gier. Monnik-Koning der Gieren, Ki. UI. 
De Vifch- Arend. Witkop. Witkoppige Blaauwpoot. Kr. = si IVa 
De Gevlakte Havik of Valk. Duiven- Valk. Kr. - = ee V. 
De Duiven-Sperwer. Bontftaart. Karolinifche Duiven-Valk. Kie VI. 
De Zwarte Valk of Havik. Deere komt met den Buizerd of Muizenvalk 
overeen. Kr. = lk 
De Havik met den Zi Ds Staart. Zala SVI Rn = = VII. 
De Zwarte Pappegaay van Madagaskar. 5 5 se IX. 
De Kleine Havik. Kalotten- Valk, met het roode Kalotj e. Ee BS Be 
De Kleinfle, groene en roode, Telibe Parkiet of Guieefdhe Mofth. RD 
De Kleine Groene Parkiet , uit Ooftindie. a SE 
De Indiaanfche Buizerd of Menfthen- Eeter. Kaalkon: Kr. = E XII 
De Groene Gekusfde Guineefche Koekkoek. Touraco. Kroonvogel. Kr. - - XIIL 
De Virginifche Hoorn- Vil, Gehoornd Kat- Gi: Kr. EE. : XIV. 
De Gu Afrikaanfche Ysvogel. 5 XV, 
De Karolinifthe Gettenmelker. De fterk kebaarde Zot van n Karolina Kr. XVI. 
‚De Zwart en Wit bonte Tsvoget. Perfiaaner. Kr. - = à XVII. 
De Koekkoek uit Karolina. - = = à ie XVIII 
De Ysvogei met een gevorkten Staart, Zala Kr. - 5 XIX. 
De Paradys- Pappegaay nit Kuba. = KK 
De Kleine Indiaanfche Ysvogel. De Kleinfte Konings- Vificher Kr. - XXI. 
De Groene Pappegaay uit Karolina, = n XXI 
De Arabifche Trapgans, De Arabier. 05 = = = s XXIII, 
De Purperkleurtge Kaauw. bupotekaanmij, Kr. > - _ XXIV. 
De Brafiliaanfthe Fatfant. - = = XXV. 
De Zwarte Spreeuw met roode Wieken. Karolinifche met roode Schouders, Kr. XXVI. 
De Groen gevleugelde Duif. Scharlaken -Duif. Kr. - -…__ XXVII 
De Karolinifche Ortolaan of Boflungel, En Ammer. Karolinifche Vet- Sn 
Ammer. Kr. E = 
De Lang -geflaarte Duif. De laheltaartige Hout- ‚Duif. Ke - = _ XXIX, 
De blaanwe Gekuifde Gaay. Blaauwe Hout- gaan Kr. - = = XXX, 
De bruine dwars geftreepte Duif. - Ee _ XXXL, 
De groote zwarte Specht, met een witten Bek en rode Kif: Zwart- Specht 
met den witten Bek. Kr. - -__ _XXXIL 
Het Ooftindifch Kaauwtje, Minor of Mino genaamd, groot en klein, Kaauwt- 
je met de geele Halskraag. Kr. - -__XXXIII 
De zwarte roodkoppige Specht. Zwart- BDE met den Vuurkleurigen 
Rop Ee KK 


De A Merel of eenzaame Mofth. De HEEE Dn Te » „_ XXXV. 


De bonte Specht met vergulde Wieken. Genuese Koekkoek met de Wieken 


: ere AK NUI 

Goudkleurig. Kr. “ 

De OL Spreeuw: met ziten witte Kuras. Kr, « = = XXXVII, 
JI, Deel, X 


ze, 


\D GOCA Ak ND me 


ETE SART WA U NH DO 85 
| en | „Tab. Bh 
De Specht met het roode Lyf. Roodbuik. Kra = e n -_ XXXVII 29 


De Haairige Specht. Ruige Specht. Kr. = - - - 30 
De zeef Vleefthkieurige Merel. Haairtoppige Lyfter. Kr. .- = XXXIX. 30 


De Specht met den geheel rooden Kop. = - en Aln +31 
Het blaanwe Boomkrnipertje van Surinarmne. Zwartkeeltje. Blaauw Kruiper- 

tje. Kr. = = jk = EE Ze - Alk 32 
De zwarte Mees met eenen Goudkleurigen Kop. Roodkoppige. Kr. = « 32 
De Specht met het geele Lof. Geelboritige kleine Borft- Specht. Kr. - Kalk 35 
De kleine gevlakte Specht. De kleinfte Specht. Kr. - - - 33 
Het Roodbuikig Blaauwvogeltje. De blaauwroode Gras-mofch. Kr. =- - KLI 34: 
De Scharlakenkleurige Sprinkhaan. —_ — = Ee Kn Keener 
De Blaauwfpecht met den Zwarten Kop. _ - > - -__XLIV. 35 
De Blaauwfpecht met den Bruinen Kop. Spechtagtige Mees. - Dn 
De Roodkoppige Groenling. Wenzel met het roode Kamizopl. KL. Te ee ALV. 35 
De Trekduif van Karolina, De Lang- geftaarte Houtduif. Kr. e gov 90 
Het blaauwe Roodborfije. Wenzel met het roode Kamizool. Kr. „_ XLVIE 37 
De Tortelduif van Karolina. De lang geftaarte Tortelduif. Kr. - -_ XLVIIL 38 
De groene Vliegenvanger met den zwarten Kop. _ - 5 XLIX. 39 

De blaauwkoppige groene Vliegenvanger. De groene Wenzel met den blaau- 

wen Kop. Kr. - - = - Ens = Be 36 

De Blaauwagtige Duif met cen witten Kop. Witkop. Kr. iel ek L. 40 


SSS SS SSSSSSISISS SISSI SSS SSS SISSI SS SISISISISISISISSISIs: 
BVS D ER Vve GEE TE Na ent 
Die afgebeeld en befchreeven zyn 


ERA TW Ere Dib DD: EE Ki 


| | Pe en | Tub SB 
Het hleine bruin en witte Boomkruipertje. Het bruine Boomkruipertje met het | 
witte Onderlyf. Kr. - EE. = - = = LI. ar 
De bonte Chineefche Paauw -Oog Kapel. _ = = = = — 41 
Het kleine gefprenkelde Torteldnifje. e= _ = he = HI ss 42 
De groote Strand- Zwaluw. Groote Gibraltar- Zwaluw. Kr, - Ee EHL 43 
De graauwe lang geflaarte Lyfler, Kr. - = = 2 
Het blaauwkeelige Roodftaartje. _ _= ——- = = - EV 4 46 
De roode Lyfter. Roeflhleurige. Kr. = - - = meslVIs 46 
Het graauwe Roodftaartje met een Zwarte Keel. Kr. - - -_ „LV. 46 
De Karolinifche Trek- Lofter. Lìng-Lyfter. Kr. - Ee _ LVIL. 47 
De zwarte Grasmofth met bonte Wieken. Het Mannetje. Kr. = LI 40 
De Loyfter met de roode Pooten. _ - - - - - - EX. 40 
De Oranjekleurige Grasmofch. Liwartkeelige Zwartftaart. Kr. - EKE 40 
De allerkleinfte Lyfter. - - - - = sE XIE so 
Het lang geflaarte roode Kolibrictje. De groenkeelige Kruiper. Kr, Stee ste EN sr 
Het kleine Orangekleurige Kolibrietje. =*= > - - SE 
De geelkeelige Leeurik. Kr. REE > > - LXIV. sr 


Het groene langflaartige 
De wit gevlakte bruine Kapel met roode flippen. e en 
De groote Amerikaanfthe Leeurik, Dubbelde Leeurik. Kr. - MES 5e 
Het lang geflaarte Kolibrîtje met een zwarten Kop. Zwartkoppige groene | 


Kolibrietje. De bruin gekapte groene Kruiper. Kr. | LXV. 52 


Kruiper. Kl. - - - - - LXVIL #3 
De donkere geel geflreepte Pagie uit Noord- Amerika. = = a 54 
De zwarte Mofth met roode Oogen. De zwarte Mofch. Kr. = -LXVIIL 54 
De bruine Mofch. - - e - - 3 55 
Het Kolibrietje met een witten Buik, de - Es sal JE 55 
Het groen en blaanwe Koltbrietje. - = = nn ee 
Het bruin gevlakte Chineefche Witge. - = ae tit 
Het kleine graauwe Mofthje. - = = 5 mA KKe 26 
Het groene Kolibrietje met een zwarten Buik, EE. = 5 ERN sy 
Eene Ooflindifche Cicade, - en et " Sn Eee 3 


KEOUROTSE TN Hr O7 Ue D: | 83 


De Sneeuw Vogel van Noords Amerika, Witnek, Kr. e - EX a 
Het kleine Gekuifde Rolibrictje. De blaauw gekuifde Honigzuiger. Kr. LXXII 58 
De blaanwvlakkige Chineefche Paauw- Oog Kapel. ÊS el sé mn 
Het Bahamafche Mofthje. Groen Mosje. Kr. = <5 - _LXXIV. sg 
Het roodborflige Kolibrictje. Roodborftige Honigzuiger. Kr. - - LXXV. 59 
De zwarte geflrekte Kapel met roode Vlakben. - - = EEE o 
De gekuifde Roodvogel of Kardinaal. Indiaanfche Kuif-Vink. Kr. - - LXXVI. 60. 
De Surinaamfthe Roodvogel of Wielewaal. Kr, - . -… LXXVIL. 62 
De blaauwe Kernbyter of “Dikbek, De blaauwe Dik-Sneb. Kr. _- „ LXXVIIL 62 
De bruine Indiaanfthe Mofth , met het Lyf gefprenkeld, Kauris- Vogel ge- 

naamd, Roeftkleurige Mofch met een getygerd Onderlyf. Kr. - LXXIX. 63 
Een Ooftindifche Gehoornde Tor. — 5 « 8 eert Of 


De Purperkleurige Kernbyter. Purperklepper. Kr. - SN è LXXX. 64 
De Chineefche Ryflvogel, Padda genaamd, het Mannetje, = « LEAK leek Opr 


De Purperkleurige Vink. - ke LXXXIL. 65 
XXX. 66 


De Chineefche Ryftvogel, Padda genaamd, het Wfje. Ene 
De Babamaftbe Vink. > = LXXXIV. 67 
LXXXV. 67 


De Chineefthe roode Mofth: bet Mannetje en Wifje. De bruine Mofch met 
den zwarten Kop. Kr. = e 2 5 8 


ed 


De geele Amerikaanfche Diflelvink. 5 Za s INN GR 
De Mexikaanfche Vlafch- Vink met een geelen Kop. - > „… LXXXVIL 69 
De arseklenrige Diftelvink. Blaauwkoppige Diftelvink. Kr. > - LXXXVIIL. 69 
De groote Indiaanfche Kraanvogel. De graauwe Indiaan. Kr. - = LXXXIX. 7o 
De blaanwe Mexikaanfthe Vlafchvink. Blaauwe Diftelvink. Kr. - - DORE 
De Strandlooper met Voeten als een Koet. De Water-Lyfter. Bruin dun- | 

bekkig Waterhoentje. Kr. - - - 8 > KOE 71 
De Karolinifche Gaay of Beemer, De graauwe Zyde=-Staart. Ko. - « KCH 7E 
De ndiaanfche Kievit met een zwarte Borft. Lwartborftige Kievit Kr. CHE 273 
Het blaanwe Roodborflje, Blaauwkeeltje met een rood Onderlyf, anders 

blaauw. Kr. - - - - - B - XCIV. 73 
Het Waterhoen met gefpoorde Wieken. Karthagener Ral. Ku. = - XGCV. « 74 
De Baltimore- Vogel. Geelbonte Lyfter. Wielewaal. Kr. - = KEV 75 
De Penguyn. Vetgans. Kr. - > - n = KOMVIES 7e 
De Baflerd Baltimore-Vogel. Zwart gebaarde Wielewaal. Kr. = - XCVIIL 76 
De Gevlakte Groenlandfthe Duif. - - n = > XCIE 77 
De Geelborftige Lyfler. - _ = 5 5 E Ci 78 
Het Groenlandfche Hert of Rendter. > = = = GE 079 
Het Stekelvarken uit de Hudfons- Baay. = en = fe CIL. 79 


LYST per BOOM- or PLANTGEWASSEN, 
Die in het eeRrSTE en TweEeEDE Deer van dit Werk voorkomen. 


Tab. Bl 


De Varginifche Dwerg - Kaflanje- Boom. 5 AE e s= XVIL z4 
De Boom van ’t rood ge-aderd Hout. = -, = = XK 16 
De Amerskaanfche Cypreffe - Boom. - ee - = = XXII. 18 
Het Wafthboompje met breede Myrthe- Bladeren. ee n OA 
De gladde Winde met Laurierbladeren en zwarte Beffen. __ « > - XXX. 24 
De Eik met Wilgen- Bladeren. - > an > > enn 25 
De altyd groene Eik met finalle Bladeren. _e “ n > en 27 
De Virginifche Eik met- Kaftange Bladeren, = - e 5 ine 29 
De zwarte Eik met zeer breede Bladeren. - - en „- XXXVII. 30 
De Water - Eik met omtrent driehoekige Bladeren. > 7 - Bn 3E 
De Witte Eik van Virginie. - > En en - IL 33 
De Karolinifche Eik met flekelige Bladeren. = - 5 > a 
De Syring, die Beffen draagt, uit Florida. = on ne En | 34 
De laage Bik met korte Wilgen - Bladeren. - - Ee en 35 
De Roode Eik van Karolina, - = an - Bn d / 
De Mey- Appel. - = = > = : de Ee 
De Kakau- Pruimen Boom, = | 8 ne e ° | 


84 KOR TIE: Îi NoH7OcUe D 


À 5 
led én nn 


De Tandpyn- Boom. - - Ee 
De Virginifthe Kornoelje= Boom; Mannetje. en 2 
De zwarte Duif- Kerfen Boom. - 
De Virginifche Slangenwortel. - = 
De Gom Elemnt Boom. - 33 
De Hulft van Karolina met roode Beffen. - = - 
Het Zee- Haver Gras. - a - 
De Aleine geele Veld- Ajuin of Vogelmelk, en lee 
De zwarte Popelier met Balfèm- Knoppen. a . 
De Karolinifche Winde met purperkleurige Bloemen. = > 
De Virginifche Vogelneft- Wortel, : = = 
De Boom Bignonia genaamd. = > 
De witte Virginifche Walnooten- Boom. = = = 
De Karolinifche Nootenboom. - = - - 
De kleine Tulpenboom met Lanrierbladen. - | 
De Vergiftboom. - - 
De Boom Tupelo genaamd. - B . Sn 
De Bignonia met blaauwe Bloemen en Pokhoutbooms- Bladeren, 
De driedoornige Acacia met Eyvormige Zaadhuisjes. Ee : 
De Floridafche Alcéa met Laurierbladeren. — == 
De driebladerige Nagtfchade. -_ - 5 Le E 
Een Heefter met Kornoelje - Bladeren, roode geflernde Bloemen, en eene wel= 
riekende Schors. a | 
De hleine ongedoornde Winde met voode Beffen. - - 
De Wirginifche Tulpenboom met driepuntige, in t midden Stompe, Bladeren, 
De Catalpa - Booms. 5 . À 
De driebladerige Nagtfchade met een zesbladerige Bloem. = S 


_ 
ed Ld ld 


] 
8 FE 
te AL ERA A Eon B be B le Et ES 


ld Kd en led 
F] 


LXIL. 


LXIV. 
LXVI. 


LXVIII 


0e 

LXXII 
LXXIV. 
LXXVI. 


LXXVII. 
LXXX. 
_LXXXII. 
LXXXIV. 
LXXXVI. 


LXXXVIII 


XC. 


XCII. 
XCIV. 


_XCVI. 


XGCVIII. 
CG. 


warrant ratten tanden bant ended tan etna ant bonden dn 


BERIGT voor pen BOEKBINDER. 


De Plaaten van het Eerfte Deel; Tab. I tot L moeten. tegenover Bladz. 40, | 
De Plaaten van het Tweede Deel, Tab. LI tot CIL moeten tegenover Bladz. 80 en voot 


dit Blad geplaatít worden.